KRONIEK VAN HET TOONEEL

Het geheele ensemble was hier prachtig, het contact tusschen toeschouwers en publiek was als electrisch geladen, en deze artistieke daad heeft mij bewezen wat ik reeds lang wist, dat onder zekere, bizonder gunstige omstandigheden, waaronder voornamelijk die van regie, onze Nederlandsche tooneelspelers volstrekt niet voor de beste buitenlandsche behoeven onder te doen.

Als een groote kunstdaad bedoeld, en als zoodanig hoog te waardeeren, was de opvoering van Werfel's »Paulus onder de Joden«. Het feit dat acteurs, die nu en dan wel serieus werk spelen, maar uit een geheel andere sfeer, hier opeens voor de taak stonden zich voor één keer, en dat in veel te korten voorbereidingstijd, in te leven in een Joodsche geloofssfeer, waarin, zooals Werfel er uitdrukkelijk heeft bijgeschreven »de menschen, die het geloof in zich hebben, daaraan lijden«, doemde deze voorstelling al van te voren tot een mislukking, zij het een zeer eervolle. Om zulk een stuk met overweldigende opgave goed uit te beelden ware een in die sfeer opgevoed en geheel thuis zijnd gezelschap zooals dat van het Habima Theater noodig geweest.

De Nederlandsche nieuwe stukken van het seizoen 1928—1929 — »Merijntje Gijzen's Jeugd« reken ik hier niet onder, daar het geen stuk is maar een serie tableaux met een verteller-explicateur — hebben geen van alle succes gehad, noch artistiek, noch financieel. Het blijft een raadsel waarom, ook weer in dit seizoen, de theaterdirecties, als door een vloek die hier op rust, van de ongespeelde stukken van Nederlandsche schrijvers steeds maar door de slechtste uitkiezen. De bewering der directeuren als zouden zij met Nederlandsche stukken altijd teleurstellingen krijgen en financieel nadeel, zou alleen waarde hebben als zij er de beste van hadden uitgekozen. Stukken bijvoorbeeld als »De Vrouw die verloor«, van Zoetmulder, en, nog erger, »De Man zonder handen« van Van Waasdijk, bleken zóó slecht, dat men zich afvraagt hoe het mogelijk is geweest dat juist déze werden uitgekozen uit de vele tientallen, die op opvoering lagen te wachten. Het zou niet moeilijk zijn direct een tiental veel betere aan tc wijzen. Als men dergelijke volslagen waardelooze stukken van Nederlandsche auteurs ziet uitverkoren zijn het misnoegen en de protesteerende actie van den Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers alleszins begrijpelijk te noemen.

Zou het niet hoog tijd worden dat onze Nederlandsche tooneeldirecties eens, desnoods met een deskundig adviseur, een speciale studie gaan maken, nu het nieuwe seizoen over een paar maanden staat te beginnen, van de vele gereedliggende, ongespeelde Nederlandsche tooneelstukken, om er dan, niet de slechtste, maar de beste uit te kiezen? De meeste tooneelschrijvers bieden ze niet eens meer aan, omdat zij het, bijna systematische, geweigerd terug ontvangen moede zijn. Een in 't oog vallend verschijnsel is