JACOB WINKLER PRINS

»De verzen« bedoelen niets anders dan uit te storten wat er sedert lang in mij omging: waarvan men zich bij het ouderworden meer en meer rekenschap geeft. Vandaar dat de lyriek hier en daar wat episch gekleurd is. Vandaar ook verschil in kracht (intensiteit); hoewel het levendigst gevoelde niet altijd het meest aanschouwelijk is; en een zeker rustig op een afstand houden van de dingen de plasticiteit bevordert. Toch waag ik de onderstelling, dat mijn hart thans duidelijk genoeg aan den dag zal komen; en wat men wellicht voor koelheid hield niets is dan bedwongen warmte

Dat ik hem alleen een dichter noem, die door aanleg en omstandigheden — door waakzame zelfkennis — door zuiver geestelijk voedsel — door omgang met de besten en het beste — zijn dichterlijk ik wist te doen groeien en volmaken, zal voor menigeen geen overbodige verzekering zijn. Vooral voor hem, die in een oogwenk gereed is met de beschuldiging: «gij zijt plat»! Ik heb tien jaar geleden (1877) reeds tegen een dergelijke beschuldiging gestreden. Toen kwam zij uit den mond van een gewezen ondermeester; — thans uit dien van een Mr. in de Rechten! Zoo ontmoeten de uitersten elkaar. Het individu dat in zijn pedanterie slechts geijkte boektermen gebruikt en de overbeschaafde man, die de natuurlijke dingen niet of slechts bemanteld ziet. Daar komt dan bij dat er werkelijk platte dingen en woorden niet bestaan; — dat alleen de opvatting van den mensch ze aldus bestempelt. Ik heb nooit iemand van platheid durven beschuldigen, omdat ik steeds vreesde voor het antwoord: die platheid bestaat in uw opvatting: castis omnia casta!

Wees dan ook niet zoo rap met uw beschuldiging: «Onjuist gevoeld». Zijt gij dan zeker, dat het gevoel, waaraan gij uw naaste toetst, zuiver en juist is? Hangt alles alweer niet af van uw opvatting en van de bedoeling van den auteur?

Ze kruipen over de takken heen Alsof ze knielende danken!

Dit van wiegelende vlammen gezegd, die rond den ronden tak een ronden vorm aannemen, kan op zichzelf nooit onjuist