JACOB WINKLER PRINS

zijdig, zij denken zooals gij denkt, dat de bodem van het genie onuitputtelijk is. Maar mis: voedsel moet er zijn. Ook de vruchtbaarste grond raakt eenmaal uitgeput. En hoe zorgvuldiger men onderhoudt en het verdwijnende aanvult, hoe rijker de scheppingskracht. Tot mij nemen zal en moet ik, zoolang ik leef: blad, bloemen, vrucht, alles. Dat is het eenige middel om te blijven die ik ben....

Beatrice: En grooter te worden dan ge nu zijt.

Raphael: Grooter? Ik weet het niet. Voor mij het oppervlak. Ik dring niet door. Dat doet Leonardo: voor hem de anatomie: voor hem de oplossing van de raadselen der kleuren: van de optische illusie; van het evenwicht der dingen. Ik dring niet door. Dat doet Michele. Voor hem de diepzinnige overpeinzing; het tot-op-den-grond-gaan; het zoeken van het wezen, het peillooze, dat doet sidderen, het verhevene, dat slaat. Voor mij het oppervlak, voor mij de lieve zon, voor mij het licht, voor mij de schijn, voor mij de illusie.

Beatrice: Ja, ge zijt 'n lichtgod.

Raphael: Juist: voor mij de glans, de mooie vergulding, de kaatsing, de spiegeling: alles wat schijnt, weerschijnt, verschijning is. Vraag ik waar het vandaan komt? 't Kan me niet schelen, als ik het maar zie, maar voel, als het me maar streelt en verkwikt. Als ik het maar zie, lief, in uw oog, op uw gezicht; de harmonie ervan voel in het zacht gestreel van uw hand; in het zoete gepers van uw arm; in den kristallen klank van uw vleiend woord; in de vochtige zwelling van uw granaat-rooden mond.

Vraag ik er naar welke vogel de bloem heeft gezaaid, die groeit langs den weg, welken gij en ik 's avonds koutende gaan? Welke wind het gevleugeld zaadje verwaaid heeft, waaruit de boom opwies, waaronder wij schaduw zoeken voor onze minne-praat, Beatrice-lief ? Wie den wijn gebotteld heeft, die me zoo goed smaakt, na een wandeling op een