DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

Voortvarend belde hij en verzocht den dienstdoenden agent om Weichner binnen te brengen. Daarna leunde hij achterover, zakte wat dieper in zijn stoel en keek den schilder spottend aan.

„U zult belang in hem stellen," zeide hij plotseling. „Het is een brave, goedaardige jongen, aan wien men onder andere omstandigheden geneigd zou zijn een toelage te schenken. In zijn portefeuille vond ik een schriftelijke verklaring van een timmermansbaas, bij wien hij blijkbaar in Duitschland werkte. Deze getuigenis bevat een soort karakterschets, die de moeite van het lezen waard is —: een voortreffelijk, plichtsgetrouw arbeider, ijverig en behulpzaam, volkomen eerlijk, zeer zachtmoedig en vrij van alle kwaad. Verder scheen hij te behooren tot een vereeniging van ethische socialisten, die propaganda maakte voor een betere toekomst der menschheid. De kaart, die zijn lidmaatschap aantoonde, droeg hij nog bij zich. Alles samengenomen: een niet onsympathieke knaap! Ik stel mij voor, dat hij een dier overmatig idealistische, hyper-sensitieve naturen is, die men tegenwoordig vaker aantreffen kan. Zulke individuen bezitten niet de kracht, om den schok van een wereldcatastrofe te doorstaan. Hun moreele bewustzijn werd door den oorlog volkomen ontwricht. Het loste zich op in een verlangen om te protesteeren, te manifesteeren. Zij zijn in staat een moord te begaan, enkel en alleen omdat de Duitsche Keizer zijn soldaten in het vuur zendt en omdat de President van de Fransche Republiek een doodvonnis onderteekent...."

Er werd geklopt en onder bewaking van twee agenten werd Weichner binnengeleid. Het was een jongen van achttien, negentien jaar. Zijn huidskleur was vaal, zijn lichaam uitgemergeld, zijn pas sleepte, de schouders trokken krom naar voren over de ingezonken borstkas. Alleen zijn wangen kleurde een hectische blos en in zijn oogen schitterde de vlammende blik van den teringlijder. Van Baerle voelde een oneindig meelijden en hij werd allerpijnlijkst getroffen, toen de knaap plotseling vooruittrad, met den vinger naar hem wees en schreeuwde:

„Hij is een militair, hij komt mij opeischen. Ik wil niet