DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

naar hem toesnellen. Hij werd echter vastgegrepen door de beide agenten, met wie hij een felle worsteling begon. En terwijl hij zich poogde los te rukken, gilde zijn schorre falset:

„Meneer is een spion. Hij komt om mij te vermoorden. Ik wil niet...."

„Breng hem weg!" beval de ambtenaar mismoedig. Maar toen het vechtende drietal de kamer verlaten had, plooide zijn gelaat zich tot een gullen lach. „Het spijt mij, dat ik u een zoo pijnlijk misverstand niet besparen kon," verontschuldigde hij zich bij den kunstenaar. Wilt u den suikerplanter, Archibald Merker, mijn vriendelijke groeten overbrengen? Het is tijd, dat de onschuldige uit zijn kerker wordt verlost."

Van Baerle drukte den rechter-commissaris de hand en begaf zich rechtstreeks naar het Huis van Bewaring. De directeur bleek al te zijn ingelicht en vertrouwde hem toe aan een cipier, die ergens in een donkere gang met rammelenden sleutelbos een deur ontsloot.

„Dat doet mij plezier!" klonk vroolijk de stem van den planter. „Waarachtig! dat is een aardige attentie, om mij hier in de duistere holen van de misdaad te komen bezoeken."

De schilder lachte verlegen. Er woei hem een muffe stank tegemoet, die zijn maag scheen samen te persen.

„Ik maak het uitstekend!" hervatte Merker. „Kijk — zoo'n houten brits! Dat was eigenlijk altijd mijn illusie. Hier droom ik eiken nacht van mijn tropische oerwouden. Kostelijk!"

„In godsnaam, kom mee!" hijgde de ander benauwd. „Je bent vrij, de moordenaar is ontdekt. Straks zal ik je alles wel in bijzonderheden vertellen. Maar nu heb ik dringend behoefte aan versche lucht."

Enkele dagen later betrad ouder gewoonte de planter het atelier van zijn vriend en hield hem een courant voor.

„Wat is dat?" mopperde van Baerle. „Alweer een goede critiek?"