DE SCHIJNWERPER

ELLEN. Heerlijk. U bent een schat.

ANTON ('t ontsnapt hem). Wat — wou je dat kind er ook al aan opofferen?

Mevr. CARSTEN. Opofferen? Foei. Zoo'n feestelijke plechtigheid zal haar innerlijk meer goed doen dan het iets korter slapen lichamelijk kwaad. Denk toch eens wat dieper, Anton.

META (wat aarzelend). Desnoods gaat ze een uur later naar school morgen.

ELLEN. Nee, ma, ik ga gewoon naar school. Maar ik vind het zalig om er bij te zijn.

ANTON. En ik vind het glad verkeerd.

Mevr. CARSTEN. Wat 'n benepen opvatting van je, Anton. Naar bed!! Wat een symptoom weer van je materialistische mentaliteit, die elke geestelijke waarde voorbijziet. En dat waar 't kind bij is. Ik vind het geen voorbeeld. Ons idealisme moet juist in 't bijzijn van onze kinderen....

ANTON (nijdig). Mijn idealisme is niet afhankelijk van de omgeving.

Mevr. CARSTEN. Het mijne wel, bedoel je zeker.

ANTON. Dat laat ik aan Uw doorzicht over.

Mevr. CARSTEN (bijnaschreiend). Hoe durf je zelfs maar met een toespeling twijfel wekken aan de oprechtheid van mijn gevoelens, die altijd en overal.... En dan juist met een toespeling.... Zeg dan ronduit wat je denkt.

ANTON. Goed. (krachtig Naar mijn meening....

META. Anton!

ELLEN. Toe nou, papaatje.

JAN. Laat nu toch

ANTON. Nee, ik zal het zeggen (Meta, Jan en Ellen trachten hem tot zwijgen te brengen). Dat idealisme van U is heel wat vuriger onder de zweep van een zeker iemand ....

Mevr. CARSTEN (huilend). Een zeker iemand !

ANTON (zeer luid) ... die luistert naar den naam Marcel.

MARCEL (als bij tooverslag, op achtergrond, in artisterigzwart-fluweelen jas, zwart haar, zwart hemd, zwarte das, groote dasspeld, bleek, knap, elegant type, iets aristocratisch, steeds sluipend-zacht op, gevoileerde, „warme" stem.

IX 4