DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

Erica zat nog altijd met de handen voor de oogen. Zij had een visioen van Leo: — In den kouden herfstnacht zag zij hem loopen, ergens buiten op een verlaten landweg, en de stormvlagen striemden hem in het gezicht en zijn kleeren werden zoo nat, zoo nat, en plotseling begon hij te huilen, zielig te huilen, zooals kleine kinderen het doen. Hij liep al maar voort door de modder en snikte en schreide onafgebroken, hulpeloos en verlaten,een jongetje, dat naar zijn moeder zocht. — Erica wilde juist in tranen uitbarsten, toen Anna haar aanstiet. Verwonderd keek zij om zich heen en haar blik viel op het portret, dat tegenover haar stond.

„Wie is dat?" prevelden haar lippen.

„Dat is immers Leo!" antwoordde Anna met een schuchter verwijt, terwijl zij de hand streelde van haar vriendin.

Erica staarde een poos naar de schilderij en er lag een harde trek om haar mond.

„Het lijkt niet," zeide zij eensklaps.

„Meen je dat werkelijk?" vroeg Anna gekrenkt. „Nu ja! hij moest het ook heelemaal uit het hoofd doen. Bedenk, dat hij geen voorbeeld had," verdedigde zij haar man en met een nijdigen ruk ging zij verzitten in haar stoel.

Erica lachte ironisch. Zij tikte Anna op den schouder en terwijl zij naar van Baerle wees, sprak zij vergoelijkend:

„Je moet het mij niet kwalijk nemen. Maar zie je! Het is volkomen in den trant van Willem opgezet en zijn stijl past niet bij Leo's karakter. Ook mijn man zou nooit een goed portret van den jongen kunnen schilderen."

Van Baerle legde de vuist van zijn rechterhand op tafel en wierp het hoofd in den nek. Het was de houding, die hij gewoonlijk aannam, indien hij vermoedde, dat men hem uitdagen wilde. Hem bevreemdde vooral de scherpe critiek van zijn vrouw. Anders was zij altijd erop bedacht, om Goedeman te sparen en zijn talent te prijzen. Zij wist, hoe weinig fier de arme kerel was en hoe hij door de geringste aanmerking terstond werd overtuigd. Wat bewoog haar dan, om zoo meedoogenloos zijn trots te knakken? Want dat zijn zelfgevoel den schok niet kon doorstaan, dat liet niet den minsten twijfel toe.