TWEE ZAKKEN APPELEN

— Heel practisch," stemde ik toe. „Die poort behoort zeker aan kennissen van je?"

— Nee, ik weet zelfs niet van wie die is. Maar dat is juist het aardige van dat buiten wonen. Ik zet den wagen hier onder die poort neer, en 's morgens haal ik hem er weg, en er gebeurt niets. Ik kan er zelfs alles in laten liggen, als ik dat wil. Want dat heb ik wel meer gedaan."

— Kun je die poort afsluiten?" vroeg ik nog.

— Wel neen, man," zei Daan. „Doe toch niet zoo achterdochtig. Ziezoo, daar staat ie al."

Ik was in de zeer donkere poortruimte reeds voorzichtig uit den wagen geklommen, en Daan volgde. Toen zeide hij, alsof hem iets te binnen schoot:

— Zeg, weet je wat we wel konden doen, nu we toch met z'n tweeën zijn? Ieder even zoo'n zak appelen en een pot jam naar huis brengen, dan heb ik ze ineens daar, dat is wel zoo makkelijk."

— Woon je hier ver vandaan?" vroeg ik, want ik kon mij in die poort met daarbuiten niets dan een loeienden donkeren storm slecht oriënteeren.

— Drie minuten loopen hoogstens," zei Daan, die al bezig was de zakken achter uit den auto te sleepen en ze op de treeplank te zetten. „Kijk, als jij nu ook een zak draagt, dan zijn we zóó thuis."

Hij had de lichten van de locomotief weer even aangeknipt om mij den zak aan te wijzen, welke voor mij bestemd was, en ik geloof nog altijd dat de oude wagen nu met zijn koplampen knipoogde om mij voor den gek te houden. Ik pakte den zak beet, en probeerde dien van de treeplank af te zeulen; de zak was zeer zwaar. Daan zeide eenigszins hautain:

— Weet je niet eens hoe je een zak appelen moet dragen? Een zak appelen is geen handkoffertje, dat je zoo maar meedraagt. Een man van de practijk draagt een zak appelen zóó, zie je (Daan was met zijn rug naar den zak op de treeplank gaan staan, alsof hij dien wilde negeeren; met zijn beide handen over den linkerschouder greep hij plotseling den toegeknoopten bovenrand van den zak