TWEE ZAKKEN APPELEN

Ik mompelde iets terug, dat een vervloeking en een dankgebed kon zijn.

Den hoek kwamen we echter niet om, want op dat moment trad degene ons in den weg, die de derde rol in deze historie zonder eenige spanning of actie zou spelen. Het was een agent, een agent van politie, en Daan was, door storm, duisternis en zak, bijna tegen hem opgetornd. De agent bulderde met een stem, krachtiger dan de NoordWester:

— Halt!"

En wij bleven staan. Ik weet niet wat Daan dacht, maar mij was het op dat moment waarachtig niet onwelkom om eens even te kunnen blijven staan, en ik keek den agent welwillend en glimlachend aan. Wij stonden onder een straatlantaarn, en het electrische licht, dat den hevigsten storm tartte, stelde mij in staat het gelaat van den politieman eens op te nemen. En toen bestierf de welwillende glimlach op mijn gezicht, want er was absoluut geen menschenkennis voor noodig om te kunnen zien dat deze agent uit zijn humeur was. Ik wist op dat moment nog niet waarom hij uit zijn humeur was; een agent van politie kan, net als gewone stervelingen, om vele redenen uit zijn humeur zijn. Misschien was hij getrouwd met een kwaadaardige vrouw, en had hij in den stormachtigen nacht aan dat onaangename verschijnsel thuis loopen denken, maar misschien was hij ook getrouwd met een allerliefste zorgzame vrouw, zoodat hij ontstemd was omdat hij hare aangename aanwezigheid zoo langen tijd moest derven. Het is mogelijk dat hij niet tevreden was met zijn tractement, of met zijn promotie, of met zijn superieuren, wie zou het zeggen? Misschien had hij ook alleen maar last van stekende eksteroogen, hetgeen mij een buitengewoon onaangenaam bezit schijnt voor een agent, die nachtrondes in den regen moet maken.

Hoe het ook zij, de politieman voegde ons met zijn donderende stem toe:

— Wie zijn jullie? Waar gaan jullie naar toe? En wat heb je in die zakken?"