GEDICHTEN IN PROZA VAN

waar alles rijk, helder en blinkend is, gelijk een schoon geweten, als een prachtig keukengerij, als een heerlijk goudsmidswerk, als veelkleurige kleinoodiën! De schatten der wereld stroomen er toe, als in het huis van een arbeidzaam mensch, aan wien de wereld verplichting heeft.

Vreemdsoortig land, verheven boven andere landen, als de Kunst boven de Natuur, die hier hervormd door den Droom, vermooid en herschapen is.

Laat hen zoeken, steeds nog zoeken, steeds de grenzen doen wijken van hun geluk, die alchimisten van den tuinbouw! Laat hen prijzen van zestig- en honderdduizend florijnen uitloven voor hen, die hunne eerzuchtige vraagstukken zullen oplossen!

Ik heb mijn zwarte tulp en mijne blauwe dahlia gevonden! Onvergelijkelijke bloem, hervonden tulp, zinnebeeldige dahlia, nietwaar, 't is daar in dat schoone, zoo vredige en droomerige land, dat ge zoudt moeten leven en bloeien?

Zoudt gij niet omgeven zijn door wat met u gelijkvormig is, zoudt ge niet — om te spreken met de mystici — u kunnen spiegelen in uwe overeenkomstigheden?

Droomen, altijd droomen! en hoe meer de ziel het schoone verlangt en verfijnd is, hoe meer de droomen haar verwijderen van het mogelijke.

Ieder mensch draagt zijne hoeveelheid opium in zich, onophoudelijk voortgebracht en vernieuwd, en van de geboorte tot den dood — hoeveel uren tellen wij, die vervuld zijn van het positieve genot, veroorzaakt door de gelukte en besliste daad?

Zullen wij ooit dit tafereel dat mijn geest geschilderd heeft, dit schilderstuk, dat u gelijkt, doorleven? Die schatten, die meubelen, die weelde, die orde, die geuren, die wonderbare bloemen — gij zijt dat alles! Ook zijt gij die breede stroomen en rustige kanalen

Die verbazend groote schepen, overladen met rijkdommen welke zij medevoeren en waaruit de eentonige zangen der sjouwers stijgen, het zijn mijne gedachten, die sluime-