KAREL VAN DE WOESTIJNE

ie verwoorden — in waarheid, op een wijze waarop latere geslachten met bewondering zullen terugzien.

II

De Prozaïst.

Den prozaïst Van de Woestijne stel ik niet veel minder hoog dan den dichter, en zoo mijn bewondering voor den laatste grooter is, dan moest zulks voornamelijk gezocht worden in het feit, dat binnen den gebonden vorm van het vers de bedoelingen van den dichter zich het volkomenst wisten te verwezenlijken. Het proza laat Van de Woestijne volstrekt vrij spel, er zijn geen beperkingen, geen grenzen meer en zijn subtiele, intellectueele geest wil ons somtijds langs paden voeren, die nauwlijks begaanbaar zijn. Een tocht is aangevangen die welhaast niet meer gevolgd kan worden, die, om volkomen verstaanbaar te zijn, eigenlijk de voortdurende toelichting van den dichter zou eischen. Beelden flitsen voorbij, kruiselings door elkaar, als bliksemschichten, wonderbaarlijke associaties volgen elkaar op. Met een schijnbaar luchthartige ironie worden afgronden overbrugd; een wilde chaos rijst voor onze oogen, een bonte en op het eerste gezicht zinnelooze dooreenmengeling van de meest verscheidene waarden. Maar hoezéér vergist degene zich, die dit werk nonchalant denkt voorbij te gaan! Het is géén lichtvaardig spel, het is zoo berekend en juist-afgewogen als maar iets ter wereld. Een zijner laatste proza-werken, «Beginselen der Chemie«, is misschien van deze werkwijze het merkwaardigste voorbeeld. Er waren er maar heel enkelen, die dit boek konden waardeeren. Men begreep het niet.

Van de Woestijne zei mij eens over dit werk: „Ook mijn vrienden vragen er naar: wat bedoelt ge er toch mede, wat zit er achter? Er zit niéts achter, het sluit aan bij mijn «Afwijkingen». Het zijn verbeeldingen. Ik zelf weet natuurlijk wel onder welke omstandigheden ze geschreven werden, welk verband er in zit, maar dat is véél te inge-