ZOTTE WANNES

Z'n haar was vies en grauw en krinkelde in vette, verknoopte krollekes tot over den glimmenden halsboord van zijn goor-bruin pilopak. Rusteloos wielden steeds rond in de diepe kassen zijne doffe staal-oogen. Soms, bij danige dulte, sprong en loenschte er eene vlamme in van stekend groen.

Z'n vel zat vol dikke rimpels en was geluw en droog lijk oud perkament.

Nimmer staken zijne peezige beenen in eenig schoeisel; bij weer of wanweere, blootvoeteling ketste hij de bane af van hof naar hof — want Wannes voorzag in z'n luttele leefte door boodschappen doen voor de boeren van ver en heinde, dag in, dag uit.

'n Zonloozen morgen, dat er een kwaje wind te gieren stond, die striemlings over de regenplassen heenstreek, dien nacht gevallen, tord Wannes Boer Berckmaes' erf af, al douwen den molmigen kordewagen waarvan de asse deerlijk gilde in de gaten.

De wagen was duchtig beladen. Drij zakken graan had Wannes te voeren op den molen, die 'n half uurke wijd weg, rank en wit, op eenen struischen berm middel de velden, te zwaaien stond met de zoevende zeilarmen.

Als Wannes langs het wrakke wagenkot toog, beende plotseling daaruit, heftig verschoten wellicht van ievers 'n loerende katte of ratte, een heelder bende drok kokkelende hoenders, rap roefelend met de korte vlêeren.

Wannes grijnsde, en bachten in zijne kele grolde entwat boosaardigs.

Dan stiet hij de kordewagen met kracht vooruit, snokte hem terug. Z'n schreemend wiel rocht waarachtig 'n zwaar, zwart hoen tegen z'n achterste, zoodat het met een brabbelend beklawijt opstoof van den grond en zot wegfladderde naar den smookenden mesthoop, waar de makkers alrêe gezapig met de pooten aan 't scharten waren.

Wannes grijnsde nog 'ne keer en gichelde schel om zoo deugdelijke leute, lijk heksen doen in de oude sproken

Nu stond Wannes voor de balie.