VILLA MORGENROOD

er ging niets om. Slechts een enkele gelukkige had een contract je kunnen bemachtigen en praalde er mee, zich hoog verheven voelend boven de groote massa, die zonder bleef. Ze wisten zich benijd, ze lazen de afgunst in aller blikken en daaraan verhieven ze zich. Ze fuifden zich op thee, op bier of een klare, rookten met breed gebaar sigaar of sigaret. Levie Dadelboom, die als Marco Bojar zijn liedjes bracht, rookte er zelfs twee tegelijk.

De vele anderen, de heel veel anderen dronken mee, rookten forsche slierten de lucht in, deden wondere verhalen van vroegere engagementen, lachten om de slechte zaken, spotten met een makker, die even gelukkig was als zij, maar diep in hen knaagden de zorgen over de dagen, die komen gingen, over de nieuwe ontberingen, die hun gezin te lijden kreeg.

Stien Halderiet schudde een bosje lombardbriefjes. — 'kMoet geld, klampte ze Nol Verveen aan. — Jij, acteurauteur moet me helpen.

— Je smoest zooveel. Ga naar Sallie Kist — kwansel met hem. Die zwemt hier wel rond — ruilen — afbetalen — briefjes — manusje van alles.

— Zeg, jij verdient nog al een duitje. Wat heb ik met die woekeraar van doen?

— Hu! Sallie verdient — ik niet.

— Nou zeg, deze nee die Van die ring, weet

je, met dat steentje.... je vond hem zoo mooi.

— Slechte tijd, Stien.

— Wat schiet ik daar mee op? 'k Moet geld. Wat geef je? Ze duwde hem 't briefje onder de neus.

— 'n Pop. D'r staat veel op.

— Hè, maak d'r twee van.

— Geen denken aan. Half door.

— Vooruit dan maar — oversteken.

— En een zoen, bedong Nol.

— Hè, flauw. Nou, vooruit dan, en grissend naar het geld, klapte Stien een ferme smakkerd voor zijn gezicht.

— Hela, wat gebeurt daar? Een groepje klitte om het tweetal samen.