ANTON PIECK

tus door den heer H. Bos werd uitgegeven, kan er hier verder van worden gezwegen.

In 1921 maakt Pieck slechts één ets: F eestochtend te Antwerpen (E. 110) en 5 houtsneden (H. 15—H. 19). In '22 weer maar één ets: Brugge, processie (E. 111) en, behalve de eerste prenten van de Begijnhofmap, nog één houtsnede: Poortje te Lier (H. 20). Tevens maakt hij meer dan dertig teekeningen van torens in vele Nederland■sche steden ter illustreering van Dr. H. E. van Gelder's deskundig artikel „Langs Neerland's Torens" in het Kerstnummer van „De Haagsche Post" *) De vernieuwing in zijn uitbeelding van een gebeurtenis uit het volksleven blijkt helder, wanneer men het sublieme etsje Brugge, dat even aan Toorop's bekende teekening van het mystieke stadje aan het Minnewater doet denken, vergelijkt met de groote prent Vlaamsche processie (E. 97, 1919). 't Is bijna niet te gelooven, dat in ruim een jaar tijds zoo schoon het werk kon worden vernobeldün teere lijnwebben, ragfijn en toch veerkrachtig sterk als de draden van het kunstig rad, dat de kruisspin in den herfstmorgen spant tusschen de toppen der heesters, is de verbeelding gegeven van het gevolg der religieuzen, dat voortstuwt achter de borstwering van de zware monumentale boogbrug en nadert langs de effen gracht met de stille spiegeling van de gevels der kadehuizen en den kalm drijvenden zwaan. In de samenstoeting van nonnen domineert boven de hoofden het hooggedragen beeld van Onze Lieve Vrouwe met het Jezusknaapje als een figuur van Gothieke beeldhouwkunst, edel in het zuivere blank van het gelaat en het fluweelen zwart van den breedplooienden mantel. De droomteere sfeer sluiert een wijdingsnevel rondom het wegschimmend stadje. Van de aanschrijdende nonnen zijn alleen de hoofddoeken zichtbaar, terwijl van een enkele de stil-vrome oogen zijn geteekend. En toch, hoe is in dit weinige het menschelijke in deze deinende bewegingsgroep vertolkt! Even wordt de mijmering van het verstorven Brugge ver-

!) Daarbij werd gereproduceerd E. 63. Cuneratoren te Rhenen.