DE »CENTE« VAN KAPPIE KOF

te doen had. Moesten ze hem nou juist daarvoor uitpikken! Er waren nog zat bootjes vóór hem. Hij stond nog lang niet één op het bord. Kon de »Lijntje Johanna« dat reisje soms niet doen? Dat was toch een middelsoortje. Hij was toch voor den zeedienst! Maar ze wouwen hem weg hebben tegen dat de »Griet« binnenkwam. Dan kwam er een ander aan den torn en pikte de fooi en gratificatie in. Hard noodig had ie de centen, want Koos had hem weer eens gemaand. En thuis komme zonder centen ging toch ook niet. Zijn vrouw en kinderen moesten toch ook vreten, al zoop ie d'r goed van.

Heelemaal zonder moraal was Kof niet. In een sentimenteele bui, als ie meer gelust had dan ie verdragen kon, kon ie wel eens gaan zitten huilen, dat ie ze niet kon laten staan. Hij nam zich voor om er niet één meer aan te raken. Maar het ongeluk was dat ie in zulk een bui er nog een paar bovenop zette.

Hoe hij dan thuis kwam, wist ie niet. Dronken menschen hebben een aparten God, zeiden de kappies altijd. Die zorgde altijd, dat ze niet verzopen of onder de tram kwamen.

Met veel tegenzin ging hij die kast versieepen. Hij zou maar niet het kantoor binnen gaan, want dan begon de ouwe weer tegen hem te mopperen. Die foeterde altijd, als ze hem bij Koos vandaan moesten halen. Een paar keer was hij al met ontslag bedreigd. Wat had je aan al die ellende. Hij zou den schipper maar een wenk geven en het orderbriefje niet afhalen. Stiekum even zijn bordje van het rek halen, onderaan plaatsen en dan naar boord getippeld.

Aan boord wist de schipper wel te vertellen, waar ie naar toe moest en voor wiens rekening het was. Dan kon hij het toch vanavond gemakkelijk op zijn werklijstje schrijven, dat hij moest indienen.

Toen hij weer aan den wal kwam, was zijn eerste gang naar Koos. Hij moest zijn scha toch inhalen, want de laatste borrel was er veel te schielijk ingegaan.

Bij Koos had hij een ouden kennis ontmoet, een schipper, dien hij een paar keer met zijn kast naar de Roer