DE »CENTE« VAN KAPPIE KOF

baas! Zijn portemonnee had ie uit zijn gatzak gehaald. En zijn cente an zijn vrouw gegeven. Het bloed welde hem naar het hoofd. Steeds meer bloed. Hij voelde het. Zijn hoofd werd warm, gloeiend. Zijn kop stond in brand, bèrstte! Hij keek strak voor zich uit. Door den nevel zag hij iets zwarts. Dat was de kachel! Dat was de pook! De pook! DE POOK! Hij pakte den pook! Nou slaan! Slaan, nou ie weg gaat, dacht hij. In mijn huis, uit mijn broek, mijn portemonnee, mijn cente....

Hij hief den pook op en.... Toen schemerde het voor zijn oogen! In zijn ooren klonk scherp een vrouwegil.

• • •

Toen hij ontnuchterd was, lag in de voorkamer de ouwe. Dood! Hij had den ouwe dood gemaakt; den ouwe had ie doodgeslagen, omdat ie zijn vrouw het geld niet wilde geven, dat haar toekwam. Het geld kwam haar toe en hij wilde niet. Hij had geslagen. Bij God, hij wist niet, dat hij geslagen had.

Hij zakte op een stoel neer en kon het niet gelooven. Steeds door mompelde hij, star naar het lijk starend: ,,Ik ben een moordenaar, ik ben een moordenaar! Om mijn cente!"