VILLA MORGENROOD

spoeld van de zomerlucht, die over de tuinen binnenstreek.

— We moeten slapen, kindje.

Jenny rukte zich uit haar gepeinzen, vond het vreemd zich plots terug te vinden in die nachtschemerige achterkamer naast haar moeder voor het open raam.

— Ja, knikte ze en begon haar kleeren af te leggen, traagjes en afwezig.

— Nacht vrouwtje, zoende Sonja en zachtjes meumelde ze er bij.... droom maar, droom de mooiste droomen.... van heel je leven misschien.

Ze legde zich weer te bed, trachtte door stil liggen de slaap te lokken, maar die liet zich niet verleiden. Klaar wakker bleef ze, peinzend op het nieuwe, dat in Jenny's jong leven kwam, herdenkend en hervoelend h'r eigen jeugd met ach zoo schrale kruimpjes geluk. Jenny — zou ze gelukkiger worden? Dat hoopte ze zoo. Dat scheen haar een vergoeding voor veel, veel eigen leed.

Ook Jenny sliep niet. In de schemer leefde heel de avond op. Met Henk wandelde ze weer, niet lettend, waar ze gingen. Wat deerde 't ook nu ze samen waren? Ze zag hem voor zich.... ze hoorde zijn stem.... zijn woorden klonken in haar door met innig diep gevoel. Haar geluk wies, het overweldigde haar of ze er aan sterven moest — Henk, kreunde ze en breidde de armen uit om hem te omvatten. Ze tastte in het ijle en plots ontnuchterd, klemde ze 't kussen tusschen haar tanden om 't niet uit te schreeuwen in 't nachtstille vertrek.

(Wordt vervolgd.)