RESTANTJES

— Weet je, waaraan ik denken moet, als ik me een dichter voorstel, grapt hij opeens

— Nou?

— Aan 'n versleten broek, 'n gekregen sigret en 'n weggeloopen vrouw. — Breeduit lachend bezuigt Voldert zijn sigaar.

Dichtertje probeert ook te lachen, maar hij kan het niet vandaag. Nijdig gooit ie z'n sigaret in 't vuur.

— 't Is hier koud, merkt Voldert op, die 'r spijt van heeft de goede stemming nu geheel te hebben verjaagd. Gooi eens wat op je kachel man....

— 't Is op, zegt dichtertje, die automatisch de kolenschuif heeft beetgepakt op is op

Ha — ha — ha! lacht Voldert, is 't waar!

Zoo dicht mogelijk kruipen zij bij 't kacheltje, dat akelig

koud gaat worden nu

In 'n restaurant dineeren zij.

Voldert heeft dichtertje gemakkelijk kunnen meekrijgen uit z'n koude kamer, 't Smaakt hem best en samen

lachen zij Dan vertelt hij 't hem. — Er is opeens

vraag gekomen naar dichtertjes sonnetten, nu zijn vrouw is weggeloopen. Hij wil het nu toch uitgeven.... Dichtertje weigert koppig en meteen is hun pret gedaan. Voldert bestelt rustig wijn, maar de stemming wil er niet meer in komen en dichtertje wil weg naar 'n cabaret waar vermaak en leven is Goed, als Voldert 't gedicht krijgt,

gaat ie mee....

— Den heelen rommel kan je krijgen, zegt dichtertje met een vloek.

Buiten gutst de regen hun in 't gezicht. De nacht is donker, en moeizaam vinden zij hun weg. Bemodderd komen zij bij »Moens«, een klein amusements-café met damesbediening. Een blauw-intieme rook hangt er, waarin lampen van onder schuine kappen hun lichtkegels boren. Achterin stampt een orgel en draaien bonte kleuren zinloos door elkander. — De kerels zien verhit, de vrouwen bleek en geverfd, maar de rook vervlakt het rauwe en toovert weemoedige harmonie.