RESTANT JES

op tafel uit, doch 't noodlot doet juist het gezochte knoopje wegrollen. Rrrrrrrt, sarrend schiet het over 't zeil.

Altijd geduldig, kikkert Ma Pampus over den grond, speurend en tastend, maar ze vindt niks. Als ze 'r man nadert, trekt deze instinktmatig zijn voeten naar zich toe, doch leest aandachtig voort in z'n Kerkbode.

— Gedorie!.... ai-ai! Pijnlijk bewrijft meneer z'n ekster oogen en slingert z'n Kerkbode ver van zich.

— Niet zoo vloeken toch man! vermaant Ma Pampus verschrikt.

— Dat jelui ook juist op me pooten moet trappen, als ik me sloffen aan heb, foetert meneer („jelui" slaat hier waarschijnlijk op Antje, de meid, die nogal aanzienlijke voeten heeft, maat 63 meen ik. Dus niet op andere buitenechtelijke dames, noch op den kanariepiet. 'k Moét dit even opmerken, om niet den argwaan te wekken dat Pa Pampus dus toch ondegelijk zou zijn) — wat scharrel je daar nou over den grond, we spelen toch geen verstoppertje!

— Och man, d'r is 'n knoopie gevallen, help nou liever 's

zoeken 't Is zoo'n klein wit bolletje, die op m'n zondag-

sche bloes zitten, je weet wel.

Meneer weet het niet, doch z'n vijf en twintig huwelijksjaren hebben hem geleerd dit te verzwijgen. Ook hij begint nu over den vloer te grazen, z'n pijnlijke voet sleept achter hem aan. 't Knoopje ligt bij de kamerdeur te glimmeren van genoegen. Doch voor dit leedvermaak wordt het plotseling zwaar gestraft, want Antje komt binnen en trapt met 'r groote stampers ongemerkt z'n bolle schedeltje tot pulver.

— Mevrouw, zegt ze onschuldig, de glazenwasscher, of tie maar beginnen mag.

— Nee, op Maandag wasch ik geen glazen, pruttelt Ma Pampus onzichtbaar van onder de tafel.

— Laat die man toch wasschen nu ie d'r eenmaal is, blaast meneer, wiens hoofd rood ziet van inspanning.

— Néé! Vastberaden verschijnt Mevrouw boven den

tafelrand. Zeg hem, Antje, dat ik op Maandag geen glazen wasch!