DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

zijn thee; dan legde hij voorzichtig zijn lepeltje naast het kopje.

„Er waren opnieuw allerlei moeilijkheden aan de grens. Ik'kon niet weg," vulde hij aan om zich te verontschuldigen.

„En vanochtend las ik, dat de Duitsche voorhoede al aan den User stond. Wat voor belang hebben zij erbij om onze neutraliteit te schenden, als heel het Noorden van België al vrijwel veroverd is?" opperde van Baerle.

„Mij onbekend!" verklaarde schouderhalend de officier. „Het is overigens waar, dat de troepen zich snel naar het Zuiden verplaatsen. Volgens de rapporten moet er bij Eysden maar een kleine grenswacht zijn achtergebleven. Ook hoort men tegenwoordig het schieten niet meer."

Zijn toon klonk bijna weemoedig.

„Wij zullen toch niet werkelijk in den oorlog worden meegesleept?" huiverde Anna Goedeman.

Het zou voor ons misschien zoo kwaad niet zijn," antwoordde Fransen spottend. „Maar stel u gerust, mevrouw! Zoover komt het voorloopig niet. Ik vrees, dat aan ons land de catastrofe bespaard blijft."

„Ik vrees?" lachte Erica. „U spreekt erover, alsof u naar een oorlog verlangt."

„Dat is zoo onmogelijk niet, mevrouw. Op het oogenblik ben ik militair, moet u niet vergeten, en aan de fouten van het militarisme ontkom ik niet. Wij, officieren, verlangen allemaal naar den oorlog. Aan welke zijde of tegen wie? dat doet er niet toe. Voor ons wordt het wachten onverdragelijk. Onze zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Aan alle kanten worden wij door vijanden omringd. Overal meenen wij teekenen te bespeuren, dat de wederpartij een aanval voorbereidt. En telkens worden wij opnieuw teleurgesteld.

Er gebeurt niets, de onzekerheid wordt een marteling

Ach! ons verlangen is misschien voornamelijk een soort angst."

Van Baerle trommelde met zijn vingers op tafel. Rom tatatom ta! Rom tatatom ta! Dof en dreigend klonk de eentonige herhaling van het rhythme, alsof er een peloton soldaten met dreunenden stap voorbij trok. Eensklaps bleef de