DE SCHIJNWERPER

Mevr. CARSTEN. Dag kinderen, slaap wel. Ik blijf dan meteen maar boven. En jij moet ook gaan slapen, jongen. Na zoo'n inspanning.

MARCEL (glimlacht smartelijk-moedig). Ik dank U voor Uw hartelijke zorg, mevrouw, (kust zwaar haar hand) (Mevr. Carsten af).

META. Ga jij nu ook naar boven, Ellen.

ELLEN. Laat me nog even blijven.

META. Maar kind, 't is bij elven. Vlug naar je bed, hoor! (Ellen triestig afscheid en af. Meta mee tot trap en terug. Meta starend in stoel).

5e T o o n e e 1. META, MARCEL.

MIENTJE (binnenkomend): Meneer heeft opgebeld.

META (snel). Waarom heb je me niet geroepen?

MIENTJE. Meneer wou het beslist niet. Meneer wou U niet storen. Maar hij heeft me precies gezegd, wat ik U moest overbrengen. Meneer zei, dat ik U moest zeggen, dat Meneer vanavond onmogelijk terug kan komen omdat Meneer's moeder in den vooravond erger is geworden. Ik moest zeggen, dat het nu wel weer wat beter gaat, maar dat Meneer toch blijven wil.

META. Dank je. (pauze).

MIENTJE. Wel te rusten Mevrouw, Meneer (Meta en Marcel groetend. Mientje af).

MARCEL. Mag ik nog even naast U komen zitten? (Doet het, weer een pauze). Ik wilde U gaarne nog eens heel hartelijk danken voor wat U voor mij doet. Uw huis

weer af te staan en oneenigheid met Uw man te

verdragen.

META ('n beetje kort). Hoe weet je dat? MARCEL (warm). Dacht U, dat ik het niet heb gevoeld? META (nog wat onwillig). Laten we daar niet over spreken.

MARCEL. Het zij verre van mij, over iets te willen spreken, dat U onaangenaam zou kunnen zijn. En verre van mij een oordeel te vellen, begrijpt U mij goed. Maar ik