DE SCHIJNWERPER

MARCEL (is opgestaan, met vermoeide stem) Ik ga nu maar, ik ben zoo moe.

Mevr. CARSTEN. Ga dan, prachtmensch (neemt zijn beide handen en wil die kussen. Marcel wil het de hare doen. Dan zij weer poging, maar Marcel wint het, zij zwijmelt van ijdel geluk). Dank Marcel, ik schaam me grondeloos over mijn zoon.

MARCEL. Dank! Gelooft U in mij?

Mevr. CARSTEN (plechtig). Tot tot in den nacht

der tijden, tot aan den Dag des Oordeels, tot in het

blauw verschiet. (Marcel af).

8e T o o n e e 1. Mevr. CARSTEN, JAN.

JAN (pathetisch). Tot, tot in 's Blaue hinein. Als ik

U au sérieux nam, zou ik woedend zijn Nu zal ik alleen

maar verdwijnen, ingevolge Uw uitdrukkelijk verlangen. Uw gehoorzame zoon (buiging). Morgen ben ik weg. (wil heengaan) .

Mevr. CARSTEN. Ik schaam me over jou.

JAN. Grondeloos! Dat heb ik, in 't bijzijn van een derde,

al gehoord. U bent getoqueerd. U hebt de Marcel-

laansche koorts, U bent ingespoten met de artiesterige pacifine-bacil.

Mevr. CARSTEN. Jij hebt geen hart. Noch zijn ontroerende nederigheid, noch zijn verregaande moreele zelfverwerping, noch zijn smeeken om vergeving voor jou, zijn folteraar, kunnen je meer treffen. Ik herken mijn kind niet meer! O, ik wou toch zoo, d*t je anders was!

JAN. Ik probeer meer te zijn, zóóals ik ben! Dat is al lastig genoeg (Mevr. Carsten kijkt bevreemd op). Eigenlijk is het krankzinnig, dat ik nog die moeite neem, maar omdat ik U voorloopig niet meer zie, wil ik U toch mijn opinie mededeelen. (krachtig) Die mooie vriend van U is de grootste charlatan die er op twee beenen rondloopt, een fameuse pharizeeër, een half-geniaal vredeszwendelaar, een ethische oplichter, een valsche munter, die zijn productie inwisselt tegen authentieke guldens. En U? U denkt, voor Uzelf door