DE SCHIJNWERPER

JAN. Behalve van een andermans materie. Daar klampt hij zich aan vast.

Mevr. CARSTEN. Terecht! Voor de groote zaak.

JAN. Les affaires — eest 1'argent des autres!

Mevr. CARSTEN. Als je zoo doorgaat, zal ik moeten zwijgen, hoeveel het mij ook kost. Hij geeft zijn geld aan d' armen.

JAN. En in zijn epiloog vanavond heette de liefdadigheid funest.

Mevr. CARSTEN. Begrijp dan toch eens iets! De Vrede is meer! Principieel keurt hij het af, moet hij het afkeuren, dat niet allereerst de menschheid wordt gered uit de klauwen van den oorlog. Hoe pleit het voor zijn milde hart. dat hij ondanks dit principe, het niét kan nalaten, het leed dat hij voor zich ziet, te lenigen. Herhaaldelijk vraagt hij mij, als wij voor vredesbezoeken uitgaan, om den chauffeur te mogen laten stoppen, als hij een arme vrouw ziet staan. Dan stapt hij uit en geeft van 't weinige dat hij heeft, de prachtmensch.

JAN. Och, och, de stille weldoener. Ik geloof, dat hij daarnet (zacht) — ook in alle stilte — Meta warempel ook al met weldadigen troost overlaadde. Toen ik binnenkwam, had ik 't gevoel, dat ik een intieme sfeer verbrak. Ze waren beiden wat onrustig toen ze me zagen. Hij heeft natuurlijk

geweten, dat Anton wegbleef Subsidiair optreden

van den ethischen haan in het tijdelijk ontmande hok.

Mevr. CARSTEN. Wat sla je een affreuze taal uit. 't Is meer dan ergerlijk! (dan snel) Geen wonder, dat ze „onrustig" waren. Jij hèbt natuurlijk ook op je bekende ruwe manier de stemming verstoord. Ik ken dat gevoel, wanneer je zoo ineens uit hooger regioon wordt teruggerukt in de harde werkelijkheid. Wat jij vulgaire „onrust" noemt, is het symptoom van innerlijke kuischheid, die zich als het ware schaamt, in contact te treden met de sfeer die hangt om het individu, dat niet begrijpend, hoonend zelfs, tegenover al het delicate staat.

JAN. Heel aardig gevonden, Mama (lacht), 't Was inderdaad een delicate kwestie, geloof ik. Ik hel meer over