DE ROMAN VAN EEN SCHILDER

„Ik denk mij voorloopig. ... in het buitenland te vestigen."

„Gedurende den oorlog? Als officier? Hoe is dat mogelijk? Hebt u dan ontslag genomen uit den dienst?"

„Ik ben van plan om mij bij het Fransche vreemdelingenlegioen te laten inlijven. Nog deze maand zal de echtscheiding worden uitgesproken en onmiddellijk daarna hoop ik over Engeland naar Parijs te vertrekken. De Nederlandsche regeering heeft mij — wegens bijzondere omstandigheden — toestemming verleend. En met de gezantschappen der Entente-mogendheden ben ik al een poos in onderhandeling. Ook van dien kant zijn er geen bezwaren te verwachten."

Hij salueerde en vertrok. Vlug stapte zijn lange, forsche gestalte den breeden straatweg af. Na enkele oogenblikken was hij uit het gezicht verdwenen.

„God behoede hem!" zuchtte Erica.

Zij was volkomen van streek en begon nerveus het theegerei op te ruimen.

„Wat een verrassingen!" lamenteerde Anna Goedeman, terwijl zij de handen in elkaar sloeg. „En dan die echtscheiding! Arme Maria!"

„Ik begrijp er niets van," verontschuldigde zich snel de tamme echtgenoot.

„Een eigenaardig plan! Misschien zal hij nog van besluit veranderen, indien het eenmaal zoover is," trachtte van Baerle zichzelf gerust te stellen. „Maar waarom nam hij van jou geen afscheid?" wendde hij zich plotseling tot den planter,

„Deed hij dat niet?" grijnsde Merker verlegen.

„Neen, mijn waarde!" sprak de schilder op den toon van iemand, die zich niet zoo gemakkelijk laat misleiden. „Ik heb scherp toegekeken. Hij stond hier voor je en had zijn hand al uitgestoken. Maar opeens keerde hij zich om en kwam naar mij toe. Wat heeft dat te beteekenen?"

„Ik weet het niet," antwoordde de planter opspringend.

„Wat is dat? Waar ga je heen?" schreeuwde van Baerle hem na.