ANTON PIECK

bekoring heeft en even sterk kan werken op het aesthetisch gevoel als de beeldhouw- en schilderkunst, kan van zijn verblinding worden genezen door wat Dr. Jan Veth zoo geestdriftig en zaakkundig schrijft over de prachtige prentkunst onzer Oud-Hollandsche etsers. In zijn heerlijk boekje „Een veronachtzaamd hoofdstuk uit onze beschavingsgeschiedenis der zeventiende eeuw"1), welke uitgave met piëteit werd bezorgd door Prof. J. Huizinga, worden 32 prentjes geproduceerd van etsen van Adriaen van Ostade, Rembrandt, Esaias van der Velde, Jacob van Ruysdael, H. Naiwincx, Antonie Waterloo, Jan van der Heyden, Reinier Nooms (genaamd Zeeman), Ludolf Backhuyzen, Pieter van Laer, Nicolaas Berchem, Karei du Jardin en Paulus Potter. Dat met zoo groote toewijding onze Grootmeesters de grafische kunst beoefenden, maant tot bescheidenheid in ons oordeel over de kunst van prentenmaken. En als dan een fijnzinnig kenner en proever van kunst als Jan Veth die etsen als kostbaarheden van zuiver water bewondert en bij zijn verheerlijkend spreken over dat wit-en-zwart onzer XVIIde eeuwsche kunstenaars zoo leukjes langs zijn neus weg heel wat wetenswaardigs vertelt van het leven onzer voorouders der Gouden Eeuw, zal toch menigeen zeker zijn meeningen over de grafische kunst willen herzien en ras merken, welk een schatkamer hier ontsloten wordt voor zijn geestelijk leven. Dat voor Veth evenwel het folkloristisch element in deze vaderlandsche prentkunst niet de hoofdzaak is en hij scherp en raak het artistieke sentiment in die etsen niet alleen weet te herkennen, maar het met innig genot kan vertolken in heldere beschrijvingen, blijkt o.m. uit de meesterlijke verwoording van twee landschapjes.

„Er is nog een aardige prent van Ostade, die ik toch even naast een ets van Rembrandt wilde bekijken, de Visschertjes (8). Men vindt bij Rembrandt een dergelijk motief in het Bruggetje van Six, en het is zoo goed als zeker, dat de Visschertjes van Ostade van later zijn. Natuurlijk is het geval bij Rembrandt er veel magistraler op gezet (9). De lijnen

J) Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zoon, 1928.