DE SCHIJNWERPER

7e T o o n e e 1. META, ELLEN, daarna META, JAN.

ELLEN (in tranen, Meta ontdaan). Wat Mama, ik begrijp het niet. Ik ben zoo bang.

META. Stil maar, kindje. Ik begrijp het ook niet. Laten we maar rustig afwachten. Die menschen zullen wel erg overdreven hebben.

ELLEN. Maar Papa deed zoo ernstig en zoo streng —

JAN (binnenkomend). Aha, de ontmaskering begint (zwijgt voor Ellen. Tot Ellen:) Mag ik je Moeder even alleen spreken?

ELLEN (angstig). Wat is er toch, Oom Jan?

JAN (gebiedend). Later. Ik kan je nog niets meedeelen. Ga nu heen. (Ellen kijkt haar Moeder aan).

META. Ga maar naar mijn kamer, lieveling. Ik kom dadelijk bij je. (Ellen verwezen af).

JAN (staat even na te denken, hoe hij beginnen zal, dan scherp). Meen jij, dat een kunstwerk het hoogste voortbrengsel moet zijn van den heelen mensch, die kunstenaar is?

META. Wat?

JAN. Geloof jij, dat een menschlievend werk als dat vredesstuk voor jou is, moet worden gedragen en gedekt door de persoonlijkheid van den maker?

META. Ik begrijp je niet.

JAN. Dat doe je wel. Ik spreek over Marcel. Doet het er voor jou niet toe, of een menschheidverbeteraar de menschelijkheid in zijn omgeving met voeten treedt? (Meta wordt bleek). Ik wil aannemen, dat je 't in je hart met mij eens bent. Mijn opinie ken je.

META (valt op stoel neer). Wat wil je van me?

JAN. Dat jou de schellen van de oogen vallen — als je zelf wilt meewerken. Ik zal je helpen.

META. Je hoeft mij niet te helpen.

JAN. Zoo, niet ? Wil jij niet geholpen worden?!

Nog niet, hè? Jij met al je dikdoenerij tegenover Anton, jij bent nog altijd bang voor Mama. Jij bent vóór Marcel