DE SCHIJNWERPER

META. Ik zal zelf beoordeelen, wat ik voor mijn kind moet doen of laten.

JAN. Jij hebt nog al getoond, dat je het kan! Vin jij 't een nogal gewenscht antecedent voor je aanstaanden schoonzoon dat hij een vrouw, met een kind van hem, op schofterige manier verlaat en naar geen van beiden meer omkijkt? En evenzeer gewenscht, dat hij naar de dochter hengelt en de Mama voorstelt, als manlief weg is, de reine slaapkamer met haar te deelen? (Meta wil protesteeren).

Want dat heeft ie gedaan (langzaam) of ik moet

me al sterk vergissen. (Meta doorstaat zijn blik niet). Ik heb intuïtief de qualiteit van de Marcellinische heiligheid gevoeld en net zoo lang gezocht, tot ik bewijzen had voor m*n spontane „waardeering". Ik heb dat vrouwtje van hem m Amsterdam ontdekt. Een lief, eenvoudig kind, dat armoe lijdt met 'r baby. Ze is hier, vlak bij. Ik zal den heer Paxus en haar hier, in dit vertrek, samenbrengen. META. In mijn huis? Dat wil ik niet. JAN. 't Zal toch gebeuren. En ik wil, dat jij bij dat onderhoud tegenwoordig bent — buiten hun medeweten. Ik wil voor Ellen en voor jou, dat jij radicaal geneest. Jij moet je in of naast deze kamer verbergen.

META. Dat kan ik niet. — Ik kan niet tegen Marcel zijn.

JAN. Dat zal je heusch meevallen. META (aarzelend). Ik durf niet.

JAN. Ben jij dan werkelijk laf? Bah, wat een Moeder! — Dan zal ik Ellen laten luisteren. META (in tranen, klein). Nee, ik.

JAN. Jij verbergt je hiernaast. — Nee, niet hiernaast. Daar gaat hij natuurlijk inspecteeren. In Godsnaam achter de chesterfield. Ik zal je quasi op je kamer laten localiseeren. Ga achter de bank, (Meta er heen, als gebroken). (Jan belt, praat zacht in de gang met Mientje, Dan luid: „Wil jij die dame even halen?") (Mientje af).