WIND OP DE MOLENS.

als er naar den vrederechter moest gegaan worden. Maar dezen 'keer waren ze toch niet tevreden. Ze vroegen zich af waarom Dries den champetter niet aanpakte die den wever weer naar den kant der hunnen begon te dringen.

— Dries Abeels, sprak de oudste, deed hij kwaad met hier gazetten te verkoopen?

Dries was niet in de echte stemming. Een feestelijke weekheid verlauwde hem. Hij keek naar de wijzerplaat op den toren en zuchtte, peinzend aan den pannekoeken-deeg, die nu rees achter de stoof. Hij stopte zonder te tellen een greep klein geld in de hand van den wever, nam de gazetten af en smeet ze met 't gebaar van een zaaier te grabbel.

— Ziedaar, sprak hij, wie zou durven zeggen dat de wind niet met ons is? Hij is het die 't zaad verspreid t' allenkante. De boeren begonnen te lachen en met hun stijve handen die 't heele leven door het zaad hadden uitgeworpen raapten ze de bladen op. De wever, gelukkig met zoon ontvangst, lachte ook.

Bij den uitgang der kerk voelde Dries een elleboog-stomp. Hij zag nevens zich Guide Keukelaere. Sints verleden maand keerde de jongen stilaan weer tot het leven. Hij moest in de eerstkomende opvoering van Het Gouden Festoen, de kamer van Rhetorijken in een dorp over-Leye, den rol vervullen van hofnar. Dries zou de koning zijn: ze hadden al menigen keer te samen gerepeteerd. Maar met er over na te peinzen kwam zijn gemoed in opstand tegen de handelwijze van dit heersch- en wraakzuchtig personage. Hij gaf het gezag liever over in de handen van Sander Vinck, den metser, die ook dorpsbarbier was en vroeger reeds met vaste hand den septer had gevoerd. Somwijlen, 's Zondags, wandelde Guide en de metser langs het water den buiten op en bralden hun deftige zinnen uit. Sander wist de afstanden te bewaren: hij sprak danig plechtig, stak de borst omhoog en liet de r 's ronken als 't geroffel van een trommel. De vogels in de boomen waren wel verbaasd: er kwam er een en dan nog een op 't puntje der takken zitten kijken. Nooit ofte nooit hadden ze koningen gezien in dit