DE OPVOLGSTER.

bij mijnheer was binnen geweest. Wat zou die daar wel van denken? Ja.... als je hoofd vol ^orgen zat!....

De nieuwe dokter was er geweest.

Meer dan een half uur had hij zich met Piets vrouw beziggehouden en na een minutieus onderzoek geen enkele afwijking gevonden.

Daarna, een zekere moreele depressie vermoedend, had hij, al pratend, geprobeerd iets van haar leven te weten te komen, en van de omstandigheden, waarin ze verkeerde. En het bleek hem al gauw, dat ze niet tevreden was met den veel ouderen, leelijken man en de vier jongens, die naar hem aardden. Maar ook had hij al gauw gezien, dat ze een hartelooze egoïste was, die alleen maar wist te eischen en nooit te geven, ij del op haar aardig gezichtje en haar, ondanks de vier kinderen, nog welgevormde lichaam.

„Ik kan werkelijk niets vinden, juffrouw van Gaveren. U bent absoluut niet zwak. U kunt gerust opstaan en aan het werk gaan. Bezigheden zullen u goed doen. Dat gevoel van onmacht, waarover u klaagt, is maar verbeelding. Als u de eerste dagen flink doorzet, bent u daar voor goed overheen. Ik zal u nu iets voorschrijven ter opwekking, maar ik kom niet terug. Ik kan mijn tijd beter besteeden aan zieken, die mij noodig hebben, want u mankeert absoluut niets."

Overtuigend en kalm had de dokter gesproken, hopend op eenig succes. Maar boos en teleurgesteld had hij de vrouw achter gelaten,

„Die doktoren hadden goed praten! Die voelden niet wat je hadt! Als je niet doodziek was, vonden ze het nooit de moeite waard. Maar zij verkoos zich toch niet blauw te werken voor die sloome Piet, die haar verveelde, en voor de vier bengels, die precies op hem leeken! Het bed was lekker zacht en warm, de jongens speelden bij opoe in den tuin, ze had een fijn boek van een buurvrouw te leen, en haar man was vooreerst nog bij van Voorst. Waarom zou ze dan opstaan? Van wat de dokter gezegd had, zou ze