DE OPVOLGSTER.

En anders heb ik ook wel idee in de weduwe Baanders, je weet wel, die verleden jaar dat kruidenierswinkeltje heeft overgenomen van den ouden Slak?"

Tonia, te verslagen over haar onverwachte doodvonnis, begreep nog niet heelemaal goed wat Piet eigenlijk van haar wilde.

Maar hij ging onverstoorbaar-kalm voort.

„Ik beloof je eerlijk, dat ik mij aan den afspraak met jou houden zal. Het is toch ook voor jou kinderen en voor al dat mooie goedje, waar jij zoo dol op bent!"

In een liefdevollen blik omvatte Tonia alle mooie dingen in haar kamer, waaraan haar hart hing, en alsof de aanslag op haar eigendom haar ineens de oude kracht had teruggege ven, hief ze zich uit de kussens op.

„Zoo," kwam ze eindelijk, terwijl ze Piet uitdagend in de oogen keek, „zoo, dus mijnheer heeft al bedacht, wie er hier eens in mijn boeltje zal bazen als ik er niet meer zijn zal?"

Haar stem klonk forscher dan gewoonlijk en er fonkelde iets strijdlustigs in haar oogen, dat Piet niet gerust maakte.

„Op jou, in je mooie pakkie, daar benne de vrouwen nou dol op. Vroeger keken ze je niet aan. En nou kijke ze meer naar de kleeren dan na de man die der in zit. Maar ik wil je dan wel zeggen, dat het koud op me lijf valt. Ik beloof je, dat het nog wel eens regenen zal, voor dat je mijn weg brengt. Zoo erg is het nou nog niet met me, dat voel ik wel. Zoon stomme dokter! Dacht jij nou heusch, dat zoo'n kerel binnen door je heen ziet? Ze weten der niks van af, hoor, die ezels! En dan liege ze der maar op los, omdat ze dat niet durven te bekennen. Mijn zegt zoo'n vent, alsdat ik eigenlijk nik smankeer, en jou, dat ik zooveel als op sterven leg! En wat mot ik nou geloven?"

„Ik weet het niet, Tonia," deed Piet benepen, „dat moet je natuurlijk zelf het beste weten, maar ik wou het je toch gezegd hebben, voordat ik met de familie op reis ga! Nou weet je waar je an toe bent. En nou ga ik meteen maar weg. Het geld ligt in de secretaire. Ik zal je nog wel eens een ansicht sturen, dan weet je waar we zijn!"