KRONIEK.

wezen met de jaren verschompelt tot niets. Alie Smeding heeft gevallen als deze misschien wel reeds vier of vijf maal beschreven, maar telkens grijpt de tragiek dezer verloren levens den lezer opnieuw aan. Immers, telkens weer schept Alie Smeding met onnavolgbaar talent de tragische sfeer om „het geval" en juist daarin ligt haar kracht en ook daarin ligt de sombere attractie, de trieste suggestie waaraan de lezer niet ontkomen kan, al is dan ook het lot dezer levend begravenen in wezen altijd gelijk. In „Duivelsnaaigaren" is de stemmingskunst bijna van een het geheel domineerende kracht, zoodat men wel eens geneigd is te vragen, of de stemmingen haar niet eerst hebben aangegrepen, voor zij met mededoogen voor haar menschen vervuld werd.

Het tweede hoofdstuk vangt aan met een prachtige staal van deze stemmingskunst:

„De dag was uitgedoofd. De menschen lichtten met kleine vlammen den avond bij, en de avond spotte er mee. De lucht was veel te hoog en veel te grauw, het was of God den afstand tusschen zichzelf en de menschen grooter wou hebben. Dat maakte de eenzaamheid onpeilbaar. Als een man met een moede stem, sprak de toren tegen de doove lucht. Geen ster gaf antwoord.

Angst kleefde aan de heele stilte, spanning en angst.

De droge boombladeren ritselden niet, zij snikten. De wind droeg verlatenheid aan op zijn sterken rug. En de zee vloekte tegen het onbetrouwbare slik en zuchtte doodsbenauwd. De zomer verschroeide zich zelf en tot in de schemers bleef zij ondragelijk van hartstocht: verlept en weelderig.

Fem kneep haar handen tot beenige vuisten. Haar lippen werden al magerder en haar breede oogen leken van donker glas. Zij zag zichzelf in deemoed buigen voor het allerheiligste in haar binnenste: haar gezicht naar de aarde, de handen plat tegen elkaar op de borst: „Heere, Heere, heb ik kwaad gedaan ergens mee? 'n groot kwaad, zonder 't te weten? Kan dat? Kan dat? En is dit de straf ?

Doe toch niet zoo onzinnig, bestrafte zij zichzelf. ..."

i 5