OUD-CHINEESCHK KUNST.

Stellingen en uitgaven een belangrijke cultureele taak vervulde. *)

Ook op andere wijze werd de Hollandsche geest geschikt gemaakt, om zich open te stellen voor de waardeering van Oostersche kunst. Henri Borel was wel een der eersten, die in vaak dichterlijk bewogen proza schreef over de kunst van China en in reverentie zijn bewondering uitzong voor het Boeddhistische beeld, vooral van de divine Kwan Yin,

Gedurende vele jaren gaf H. P. Bremmer, gelijk nu nog, zijn lessen in het aesthetisch zien van beeldende kunst, en bracht veelmaals, evenals in zijn zeer verzorgd maandschrift, de kunst van Japan, China en Indië ter sprake. Door zijn rustig, dóórdringend woord, dat de hoofdzaken van het kunstwerk preciseerend omschrijft en de aandacht nauwkeurig bepaalt bij het essentieele van het schilderij of beeld als kunstuiting, maakte hij veler gemoed toegankelijk voor de invloeiing van het schoonheidselement in den kunstarbeid der Oost-Aziaten.

De toenmalige conservator van het Museum voor Indische, Chineesche en Japansche kunst te Leiden, thans Prof. Dr. M. W. de Visser, maakte zich bijzonder verdienstelijk door zijn tentoonstellingen van Japansche prenten, waarover hij belangrijke opstellen schreef gedurende 1911-'15 in Elsevier's Maandschrift, waardoor vele Nederlanders opgewekt werden, zich te interesseeren voor de kunst van het Land van Hokusai.

Te Bergum richtte de oud-Indische onderwijzer Van der Meulen een smaakvol museum in van Oost-Aziatische kunst, welke verzameling thans een sieraad is van Leeuwarden in het oude Princessehof.

Verschillende periodieken gaven artikelen over Boeddhistische en Hindoeïstische kunst. Vooral muntte (en munt!) daarin uit het maandschrift Nederl. Indië Oud en Nieuw.

*) In het bijzonder zij de aandacht gevestigd op het zeldzaam schoone plaatwerk „The Exhibition of Chinese Art of the Society of Friends of Asiatic Art, Amsterdam 1925", door H. F. E. Visser bezorgd. (Uitgave: Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage; Nov. 1926).