EEN JÜDITH.

en het 's middags gewoonte was dat tante en nicht in de huiskamer zaten, aan den anderen kant van de openslaande deuren dan oom, en men nu en dan opmerkingen over de voorbijgangers wisselde, die haar niet interesseerden, en die elk oogenblik aanleiding konden geven tot onaangenaamheid. Zij zat dan in het midden, met een boek of een werkje.

Bij het eten was oom, die na half vijf, stil voor zich, had zitten bitteren, spraakzaam. Hij scheen zich zelf, ten koste der anderen, bij haar te willen aanbevelen en vroeg of zij wel wist, hoe zij het aan hem te danken had, dat zij geïnviteerd was. Tante was er tegen.

De arme tante Bertha keek wanhopig om zich heen. Toen gaf de verlegenheid haar moed om te zeggen:

„Ja, ik — ik was bang dat het hier niet prettig voor je zou zijn."

„Jawel," zei oom, met een loerenden blik. „Verbeeld je. Tante vond het hier niet vroolijk, en zij vond ons te oud. Adolphien ook, die frissche jonge bloem. Weet jij geen vrijer voor haar, Cathrien?" Hij gilde het uit.

De geduldige Adolphien zat er als een plank bij, maar de moeder scheen om harentwil diep gekrenkt en gaf, voor het eerst sedert de komst van het nichtje, een teeken van verzet.

„Je behoeft er niet om te lachen," zei ze. „Wiens schuld is het, dat hier nooit iemand over den vloer komt?"

Ooms kwaadaardige vroolijkheid was alweer over.

„Mijn schuld zeker? Jawel. Wat zijn jullie dan voor wijven? Altijd even sjagrijnig."

Er was verder stilte. Met haar verworven begrip van verhoudingen in dit gezin, begreep Cathrien nu, dat oom haar komst had doorgedreven, louter omdat tante hem had laten voelen dat ze zich voor hem schaamde.

Een oogenblik later vond hij in de taaiheid van het vleesch aanleiding om zich woedend te maken. Hij liet het staan. Het weinige succes van zijn toenadering tot de logée bracht hem er vervolgens toe, haar zelf voor het eerst aan te vallen.