EEN JÜDITH.

113

netje, dat zelf niet leefde, niet genoot, en het niet waard was. Haar fantasie, een booze fantasie, begon te werken. Zij dacht aan mogelijkheden, waardoor hij kon vallen, aan een plotselingen schrik, aan iets dat hem boos zou maken.

Aan het eten zei ze eenvoudig dat ze nog niet klaar was met haar brief. Tante zei, dat kinderen altijd een hekel hadden aan briefschrijven, en oom, dat een brief zelden een postzegel waard was. Maar zij had lekker zelf postzegels bij zich.

En nu kwam het plan bij haar op, om toch een brief te schrijven dien hij niet zou lezen, en dien stiekem te verbergen tot ze hem kon posten. Zij zat dus gewoon haar tijd beneden uit, en begon pas later op den avond te schrijven, toen ze al haast niets meer kon zien. Er was geen licht, en zij had het ook niet durven aansteken. Maar zij speelde het toch klaar. Zij klaagde niet, en ieder had den brief mogen lezen. Maar dat hij die voor thuis bedoelde woorden eerst zou zien, was een onduldbare gedachte.

Toen zij wakker werd, kwinkeleerde hoog en vroolijk, een vogeltje. Dit gaf haar altijd moed voor den dag, met het denkbeeld, dat zij uit zou gaan. Nu woog de dag, die komen zou, zwaar. Hoor, hoe lief en helder het zong! Dat had je thuis niet. Hier was het vogeltje, maar hier was ook oom. Waarom moest hij er altijd zijn? Ze sliep weer in, het werd laat, en ze kon eerst na ontbijt en afwasschen over uitgaan denken. Ze beefde aldoor, haar hart klopte hevig terwijl zij ervan gewaagde, en er zenuwachtig bij voegde, dat de dokter ervan gesproken had. Ditmaal verzette oom zich niet. Het ging haast te gemakkelijk, en haar beven hield aan. Ze had den brief weggestopt in haar jurk. Ze trok haar mantel aan en ging op weg, zonder hoed, zooals ze hier gewoon was. Ze liep eerst den anderen kant op, en toen langs een omweg naar het postkantoor. Als iemand die iets verbodens doet, keek ze om zich, terwijl ze den brief postte. Mooi, hij was er in, en onderweg naar thuis.

Toen ze den hoek omsloeg, scheen haar hart opeens bijna stil te staan van schrik. Oom kwam bedaard door de zijstraat aanwandelen. Zij voelde zich op heeterdaad betrapt. Maar

li 2