118

EEN JUDITH.

begreep Cathrien (ofschoon het niet met zooveel woorden gezegd werd) om te plagen. Nu rekende hij alles veel te veel uit, en zulke aardigheden waren duur.

Om vijf uur was nog niets besloten, toen nicht Adolphien den naam van den dokter uitsprak. Dit was iets om zich aan vast te klampen, en tante zond haar dochter.

Cathrien was zich allengs mateloos beklemd gaan voelen, haar opwinding was gezakt. Nu kwam de dokter, en hij zou alles begrijpen. Het was haar altijd geweest alsof zijn droefgeestige oogen haar doorpeilden, en of hij wist, hoe ze wenschte dat oom dood mocht gaan.

Maar nicht kwam zonder den dokter terug, die tot 's avonds laat uit was. Zij had de boodschap achtergelaten. Nieuwe besluiteloosheid. Zou men gewoon het eten klaar maken? Men zou niets kunnen eten van zenuwachtigheid, vond tante, maar nicht vond van ja, want als hij thuis kwam, zou hij willen eten, en als er dan niet was. — Vrees gaf alweer den doorslag; nicht en Cathrien, die blij was iets te doen, maakten het eten klaar. Men zette zich lang over den tijd aan tafel. Daar werd gescheld. Dit gaf een schrik, maar het was de dokter, die niet binnen kon komen, doch den raad gaf, nog tot morgen te wachten, en dan een onderzoek in te stellen,

Cathrien zat laat met de onrustige vrouwen. Het was verbazend, maar onmiskenbaar hoopten zij, wat zij zelf hevig vreesde, dat hij nog komen zou. Maar naarmate het later werd, zakten én hoop, én vrees. Men werd rustiger. Men praatte vrij kalm over het geval. Tante zei, dat hij de verandadeuren, vóór, moest zijn uitgegaan, terwijl zij in de keuken bezig waren. Hoe vreemd toch, dat Cathrien hem niet gezien had. Maar ze zei het op zóó'n vlakken toon, en zóó zonder erg, dat geen nieuwe verzekering noodig was. Cathrien, die het met haar geheim niet langer bij de anderen kon uithouden, ging naar bed. Het was te laat om nu nog iets te zeggen. Maar ze sliep niet. Ze had nu waarlijk spijt. Hoe had ze er toe kunnen komen, hem daar zoo te i laten, en te liegen? Of eigenlijk bezwaarde haar het liegen het meest. Waarom niet gezegd: Oom heeft weer een be-