DE DONKERE DRANG.

135

ééns vriendschap willen sluiten met één uit deze plaats? Zij had zich hier nooit bij iemand kunnen aansluiten, maar als het meisje nu zoo anders dan allen was en juist bezat wat haar ontbrak? Dat stevige blonde meisje! Dat kind van de zee?

Zij hadden ook wel eens ernstig gesproken, over dat ook.... van zijn vader.

Ja — had zij gezegd in ernst: dat is nu zoo.... maar aan land kan men toch ook sterven. Wij weten niet beter, of een man is zoo — hij gaat weg — wij wachten. Mijn vader, mijn broers — de mannen van mijn zusters — ja, wij willen juist altijd een zeeman, het kan niet anders, geloof ik, omdat we niet anders willen.

Angst? — Neen, die kennen we niet; tenminste lang niet altijd zooals je vertelt van je moeder. Maar zij kwam ook van ver en had zelfs nooit bij de zee gewoond. Ja.... dan kan ze wel bang zijn.

Hij zag dat meisje nu weer zoo duidelijk, hij verlangde haar te zien en haar stem te hooren. Zou hij zijn moeder van dat meisje. .. . Want zij léék het toch wel die eenmaal altijd op hem zou wachten. En zou dat zijn moeder ook geen rust geven — voor later? Hij moest het meisje nu zeggen: ik word toch een zeeman! En zou ze dan niet wéér haar muts in de lucht werpen?

Want ook zij droeg den donkeren drang in zich, waardoor men de zee liefheeft en haar bitterheden niet vreest.

Met stevige stappen ging hij naar huis. Zij lag daar. ... En hij was de man....

Hij zou toch spoedig — nü niet — maar spóédig — iets over het meisje tot zijn moeder gaan zeggen; zij zou bij hen komen, hij bracht haar mee.... en....

Werd dan de zee misschien minder wreed?

Zijn zwakke moeder, die genomen, maar teruggegeven had.

En zou er uit de vriendschap die het meisje zijn moeder zou toedragen, niet nog een sterke straal licht voor haar gloren?