DE VEEI1SCHE HEKS.

„Bezit elkaer, kinderen," zei de brouwer, en nam hun handen in de zijne. „Weest gelukkig in uw trouw. Gij beiden zijt rechtschapen jongelieden. U, Annemarie kon ik geen beter echtgenoot, u Adriaen, geen naarstiger vrouw toewenschen.

Geertruyd had, nadat Adriaen een week na hun samenzijn op den dijk haar den tegenstand van Lot Pauwelsz had medegedeeld, weinig gesproken. Mijmerend zat ze weer op haar oude plaatsje.

„Geertruyd. ..."

„Ga maar, Adriaen, laat me...."

„We zullen bij elkaar blijven, Geertruyd, en ik zal.. . ." „Ga maar heen, Adriaen!"

Zacht weerde ze hem af en oogde hem niet eens na, toen zijn stappen verklonken op den dijkweg.

Maar alleen gelaten met lucht en land en stroom, had ze nog lang voor zich uit zitten turen, totdat ze, verdoofd van 't starre staren, toen de avond begon te vallen, huiswaarts ging, fier en voor 't oog van de wereld welgemoed.

Dien winter, kort na 't huwelijk van Annemarie en Adriaen, was Lot Pauwelsz gestorven en binnen weinige weken was zijn vrouw hem gevolgd.

Er hadden veranderingen plaats. Annemarie, de nieuwe bazinne, regeerde stroef en streng en ongaarne zag zij haar zuster nog steeds in de nabijheid van Adriaen. Dubbel welkom was het haar daarom, toen Geertruyd haar voornemen te kennen gaf, zich te willen vestigen in Veere. Dank zij Lot Pauwelsz grootmoedigheid, was ze onafhankelijk en in staat in de vroolijke stad een rustig leven te leiden in het huisje aan de haven, dat ze betrok. De Veerenaars kenden haar spoedig en als ze in den vroegen morgenstond de Arnemuidensche of de Windmolenpoort uitwandelde, om te genieten van landerijen en lucht en stroomen, kwamen de kinderkens naar haar toe en zij streelde ze en lachte, als ze wegtrippelden, terug naar de spelende gezellekens.