DE VEERSCHE HEKS.

vertoeven, om gereed te zijn, zoodra men ons noodig heeft."

Na lange jaren kon Geertruyd, reeds zoozeer bewogen door 't weerzien, schreien. De gedachte, haar echtgenoot eindelijk; te hebben herkregen om hem zoo spoedig weer te verliezen, was te smartelijk.

Abeele kwam naast haar staan. Hij begon in verwarde verhalen te gewagen van de moeilijkheden, die het met zich zoude brengen, zoo Geertruyd hem thans hier wilde houden of wel met hem mede zou willen naar Brussel.

„Wacht nog een half jaar, Geertruyd," zeide hij en nam haar hoofd in zijn handen. Nog een half jaar. Dan neem ik u mede uit dit nare dorp, mede naar Brussel, waar men mij gaarne ziet!"

„En ons kind?" vroeg Geertruyd fluisterend, zonder te durven opkijken.

Een schok ging Abeele door 't lichaam. Hij keek de kamer rond, alsof hij zocht naar de sporen van spel, als men vindt in huizen waar kinderen zijn. Maar niet lang duurde zijn verbijstering. Hij kuste Geertruyd vele malen en lokte haar uit, veel te vertellen van hun kind, dat haar jeugd doorbracht in 't Gasthuis der Nonnen buiten Veere.

„We zullen gedrieën gaan," sprak hij, „gedrieën, en gelukkig zullen wij zijn, Geertruyd, als Egmond mij verheven heeft tot een der plaatsen, die dat vee uit Kastilië al te lang bezet heeft gehouden."

Hij zag Geertruyd aan. Ze keek strak voor zich uit, maar haar oogen glinsterden, als verheugde zij zich bij de gedachte, wel spoedig deze woning aan de haven te zullen verlaten, om, met haar dochtertje bij zich, een weelderig verblijf te betrekken, samen met haar echtgenoot Gabriël van Abeele, die in Brussel in eer en aanzien zou zijn.

„Ik moet gaan, liefste," sprak Abeele. „Men kan mij in Brussel noodig hebben. O, 't zal strijd kosten, harden strijd; dit is onze eerste victorie, maar de zuster van den Spanjaard geeft zich niet zoo spoedig gewonnen. Gevochten moet er worden. Goud en bloed dienen geofferd, alvorens we ons paleis in Brussel kunnen bewonen!"

Hij vertelde haar van de opluikende Nationale Partij in