DE VEERSCHE HEKS.

het Zuiden, van haar strijd tegen de gewantrouwde Consulta en van de Ligue der Grooten, om Granvelle te verwijderen en voortdurend gewaagde hij van de moeilijke tijden en van de geldelijke offers, die het kosten zou, om de vreemde elementen te weerstaan.

Het was in dat verhalen, dat hij, naar 't scheen, luchtig, vroeg:

„Welnu, Geertruyd, zult ook gij het uwe bijdragen tot onzen staat?"

„Wat ontbreekt u, Gabriël?" vroeg ze eenvoudig, „Och," — hij stapte het vertrek door, — veel en weinig, al naar je wilt. Voor alles is geld, veel geld noodig. Een edelman is geen dorper en om naast den rijken Egmond te zetelen, dient men geen kale spreeuw te zijn!"

Hij vertelde door, bepraatte Geertruyd en hing schoone tafereelen op van het leven in de Zuidelijke Nederlanden, totdat zij naar een kast schreed en hem een bundel met geldstukken overreikte. Achteloos liet hij ze in zijn mantel wegglijden. Een half uur later verklonk zijn tred langs de haven.

Dien nacht schreide Geertruyd lang, gelukkig als ze was, het einde te zien van vele onheilsjaren, Gabriël zou spoedig terugkeeren, spoedig haar voeren in praal en luister naar Brussel, waar immers haar en haar kindje een gouden tijd wachtte.

Maar arme Geertruyd bedroog zich. Wel keerde Gabriël weer, wel sprak hij veel van haar aanstaand vertrek, maar telkens als hij kwam of door een bode bericht zond, gingen belangrijke sommen mee naar het Zuiden, Gabriël verheelde niet, dat hij veel van Geertruyd vroeg, maar gewillig stond zij hem hare bezittingen af, verkocht zelfs hare huizen en stuurde hem de opbrengst, totdat hij in den zomer van 1563 haar bericht zond, dat hij des avonds haar zou komen bezoeken.

Het was een schoone avond. De dag was warm geweest, maar de avondkoelte was gekomen; de landlieden, 't hoofd gehuifd onder een grooten hoed, waren van de velden huis-