DE VEERSCHE HEKS.

Niet lang duurde het, of Gabriël klopte aan. Hij had een schip gevonden, was rustiger geworden en vertrouwde op de goede kans. Maar Geertruyd weende smartelijk, telkens als ze er aan dacht hoe ze gehoopt, gerekend had, binnen korten tijd haar lief te zullen volgen, als hij in Brussel eer en aanzien zou genieten, terwijl nu haar ridder een doode bruidegom was. . . .

„Laat me meegaan, Gabriël...."

Hij vatte haar handen. Zijn lippen raakten haar voorhoofd, dat ze tot hem geheven had. „Laat me meegaan, Gabriël...."

,,'t Kan niet, Geertruyd!" Diep klonk zijn stem. „Weet ik, wat 't volgend uur mij brengen zal? Wat mij in Schotland wacht? Blijf, Geertruyd en wacht op mij. Wie weet, hoe kort het duurt. Zie, Egmond trekt spoedig naar Spanje om moderatie te smeeken!"

In de woning naast de hare hoorde Geertruyd kindergeschrei. Ze dacht aan 't klooster, waar haar eigen dochtertje toefde, onbekend met 't gevaar, dat haar vader bedreigde en haar moeder bezwaarde. Het geschrei bracht haar tot bezinning en overleg.

„Ik zal blijven, Gabriël, en ik zal zorgen "

Hij nam haar in zijn armen, opnieuw ten afscheid en vergat een oogenblik zijn leed in één lange omhelzing.

Toen verliet hij de woning.

Des avonds klonk wulpengeschrei, dat kwaad weer spelde. De lucht betrok met zware wolken en de zee stond hol. En des nachts, toen een zomerstorm opstak, kort maar fel, klepte de klok van 't Veersche Stadhuis, omdat vele schepen in nood verkeerden. En 's ochtends werd in de kerk een mis opgedragen voor de zielen van hen, die op de wijde wateren met kleine boot den grooten oceaan ten offer waren gevallen.

Dien avond ging door Veere de tijding, dat niet alleen enkele visschersbooten, maar ook het schip van Joris Gordon, met Edinburg tot bestemming, vergaan was met de