DE VEERSCHE HEKS.

ruiten gegooid. Er werd op de deur gebonsd en het geschreeuw en gehuil werd al heviger.

Dien middag waren weer drie runderen van Goris de Zwarte gestorven en twee knechtkens hadden gezien, hoe strak Geertruyd des morgens, toen ze den stal passeerde, gekeken had in de richting van de koeien, die luttel uren later dood op het stroo gevonden waren.

't Geval was bepraat. Schrik had de Verenaars bevangen. Zou niet spoedig een medemensch gevaar Ioopen, een ontijdigen dood te sterven door hare hekserijen ? En de menigte, die op 't gerucht te hoop geloopen was, had eerst Jan van Migrode, den priester, uit de Sakristij gehaald. Met een geestelijke duchtte de troep geen heksen en toen Goossen Kellenbach, de burgemeester, op de hoogte van 't geval was gebracht, aarzelde hij niet, maar liet gewapenden medetrekken naar de haven om Geertruyd voor den aardschen rechter te dagen.

De aanwezigheid van de volksmenigte, 't gekrijsch der wijven en de verwenschingen der mannen zeiden Geertruyd genoeg, maar het vooruitzicht op een gewelddadige bejegening verschrikte haar niet. Bijna kon zij wel vermoeden, wat de uitslag zou zijn. 't Deerde haar niet. Toen de deur van haar woning was ingeloopen en de gewapenden de kamer binnenkwamen vluchtte ze niet, maar liet zich gelaten de handen op den rug binden en schreed een oogenblik later voort door wat straatjes te midden van knechten, die haar brachten onder 't Raadhuis, waar zij zich op den houten rustbank legde en spoedig in een onrustigen slaap viel.

De schemer gloorde door de ruiten van haar gevangenis, toen Geertruyd ontwaakte. Veel rust had de nacht niet gebracht. Zwaarder nog dan gisteren woog haar ellende, somberder dan ooit leek haar de toekomst, de toekomst, die immers voor arme heksen zoo weinig beloofde. Flauw glimlachte ze, toen zij overdacht, hoe bijna zij het Veersche volk vóór was geweest, hoe men haar lijk zou hebben ge-