DE VEERSCHE HEKS.

loeiende, razende happen. In de vuurzee stond Geertruyd. Men wist: reeds de rook had haar doen stikken, maar in 't geheim hoopte en vreesde men, getuige te zijn van mirakel of kwade hulp. Zoo de heks haar meester eens aanriep? Vuur vreesde hij immers niet, doch wel pij en tonsuur. En zoo bleek de hoop ij del, de vrees ongegrond.

De gloed laaide al minder en minder en te midden van de al kleiner wordende vlammenzee lag, gekromd, niet veel grooter dan een verbrand dier, het zwart geblakerde lijk van de Veersche heks.