EEN BUITENGEWONE VOORDRACHT-AVOND

door

FRANS HULLEMAN.

,,0, moet u vanavond in Rijkelande spreken!?" informeerde de conducteur van het lokaal-treintje, dat sukkelend Noord-Holland doorhuppelde, terwijl de duisternis traag over de aarde kroop en ik in den wagen opkeek naar mijn geleider, die met één half-dichtgeknepen oog mij scherp fixeerde en vertrouwelijk vroeg:

„Moet u zeker bij mijnheer Verhoel zijn!? De secretaris van Kunst en Kennis! Die ken ik heel goed. Het is een klein kereltje. Maar hij heeft een vröu-öu-öuw!"

De verteller trok na dat woord: „vröu-öu-öuw" zijn lippen o-vormig samen, teekende met wijsvinger-op-duim uit de richting van zijn bewonderenden mond een sierlijke, denkbeeldige lijn in de lucht, zoo, dat het mij reeds aangenaam stemde dien avond in gezelschap te zullen zijn eener schoone vrouw, gehuwd met een klein mannetje.

De duisternis hing zwart over het land toen ik uit den wagen stapte. Toch was in de schemering de plaatsnaam: Rijkelande nog te onderscheiden. Ginds stond de stationschef. Dicht bij hem was er, naar mijn vluchtigen indruk, een jong ventje — misschien het zoontje van den chef —