WIND OP DE MOLENS.

met zijn rug naar hun te keeren, zagen ze dat hij de handen aan de oogen bracht en zijn neus snuitte. Flanders riep de meid om nog eens de glazen te vullen.

Dries keerde terug naar de tafel. Er was een roode kring rond zijn oogen, maar van tusschen zijn wimpers liep er een helder licht. Hij lei de hand op Flanders zijn schouder; zijn gezicht was ernstig en glimlachte:

— Ge zoudt het recht hebben om mij nog harder toe te spreken, zei hij. 'k Moet u bedanken. Nu weet ik wat mij te doen staat. En dat zal ik doen, ik zweer het, hier in deze oude stad van Brugge.

Dolf pafte rap en veel aan zijn pijp. In den hoek van zijnen hof, bij zijn biekorven, had hij nooit kunnen peinzen dat zijn kozijn hem eens onder deze gedaante zou verschijnen. Hij vroeg zijn eigen af wat wel het ding kon zijn dat niemand kende en dat Dries eens doen zou. Flanders dronk zijn glas leeg met kleine teugskens en scheen heel en gansch gerustgesteld. Hij zette zijn glas terug neer en kijkend naar de reie buiten, sprak hij:

— Ja, 'k geloof warelijk dat gij het eens zult doen. 't Komt er op aan niet gehaast te zijn.

— Heb vertrouwen in mij, antwoordde Dries plechtig. Hij ging nog eens naar de reie kijken en hij voegde er

aan toe:

— Daar is er ook een water dat al eeuwen lang slaapt. Men weet niet van waar het komt en 't loopt niet naar de zee. Nochtans is het daar voor iets wat men later zal weten.

Seffens riep de democraat met luide stem:

— Ge moet niet in 't diep van 't water kijken, 't Is een troebele, gevaarlijke spiegel waarin alleen schaduwen in weerspiegeld liggen.

Daarop keerde hij zich naar de vreemde, blinkende schijven, die aan den muur hingen.

— Die ook misvormen uw aanzien, al geven ze u ten minste levend weer. De anderen zijn diep als putten en men ziet er niets anders in dan de dood.

Ze stonden op, aangetrokken door het geschitter der