DE DECADENTIE VAN HET FRANSCHE TOONEEL.

De critici, aangewezen verdedigers van gezond verstand en goeden smaak, maken zich aldus tot de bewuste medeplichtigen aan het kwaad, dat hoe langer hoe meer voortwoekert en hoe langer hoe meer verwoesting aanricht in zwakke harten.

Dat de critiek aldus haar roeping ontrouw wordt, is een natuurlijk gevolg van het feit, dat zij langzamerhand haar onafhankelijkheid geheel heeft verloren. Een Jules Lemaïtre, een Sarcey en een Anatole France hebben geen waardige opvolgers gehad, en met uitzondering van een zestal misschien — onder wie de Pawlowski, Robert Kemp en Pierre Brisson — hebben de critici te loven wat de directie van hun blad, betaald door de tooneel directies, hun gelieft voor te schrijven.

Aldus wordt in de hoofdstad van mode en smaak, de rol van het tooneel miskend, dat niet daar is om pathologische gevallen te laten zien, maar om menschelijke waarheden naar voren te brengen en gevoelens, die alle normale menschen eigen zijn. Het monsterachtige en abnormale, dat in de snijkamer of het laboratorium van den wetenschappelijken onderzoeker thuis hoort, dient ver te blijven van het tooneel.

Tengevolge van de miskenning dier waarheid werkt het moderne Fransche tooneel als een verdoovingsmiddel toegediend aan slaven om hen te beletten te denken en in verzet te komen.

Het is geen opvoedingsmiddel, geen middel tot verheffing van geest en hart; het schenkt, naast vorming van het gemoed, geen oogenblikken van troost, afleiding en vergetelheid meer aan bedroefden, vermoeiden en onterfden.

Gelukkig werden hier dit jaar naast die afkeurenswaardige moderniteiten ook stukken opgevoerd — zij het dan ook in kleine minderheid —, die door hooge poëzie bezield worden of de voortzetting zijn van de beste Fransche tooneeltraditie.

Ik wijs hier op Dalilah van Paul Demasy — reeds auteur