WIND OP DE MOLENS.

Niets kan beletten dat het kiene zaadje kiemt als 't uur zal gekomen zijnDe wever, precies lijk de kleermaker, had kunnen antwoorden, dat zoo iets gemakkelijk te zeggen was door een rijken man. Hij was zonder gal en zonder streken, want hij had meer geleden dan de andreen. Hij hief zijn natte oogen op naar Dries.

— Dat is het, ja. Men moet hopen tot het laatste, niet waar, Dries Abeels?

Vóór hem hadden zijn ouders ook gehoopt tot in de ure van den dood, herhalende tegen een, in 't hart der ruwe winters, hetzelfde droeve woord van gelatenheid, 't Is toch een verschrikkelijk ding, peinsde Dries als hij wegging, dat het kerkhof vol ligt van hun gebeente zonder dat eenen er van de levensvreugde hebbe gekend. Hij had daaraan al innig gedacht, vroeger, met de verhalen van Piet Baezen te lezen. De goede tarwe die smelt onder de tanden, bleef nochtans een genot voor hem. Hij zou er op den zaligen dag van Allerheiligen geenen sappigen pannekoek minder hebben om binnengespeeld.

Doch weer eens klom zijn leed. 't Was of hij zelf den kou voelde aan 't hart van Moeder Vlaanderen voor al de pijn, die ze niet kon bijstaan. Tot in 't oneindige kwamen uit de tijden de bleede en uitgehongerde gestalten; ze klommen een Kalvarieberg op waarop Christus gestorven was en die na hem, op hun bloedende knieën de heilige beleiders en martelaars waren opgekrabt. Hij boog onder den pletterenden last van een minuut twijfel, wanhoopte aan de goddelijke zachtmoedigheid in den ouden dag van de wereld. De aarde stierf aan egoïsme in de koudte der jaren. De sneeuw zette witte haren aan de boomen als symbool voor den winter der zielen.

Dries liep gebogen, sloeg met den stok op den steenen grond. De doffe, lage lucht woog op de ellende van de wereld. Hij dacht niet meer aan wat hij was gaan doen bij Goliath en de kleermaker. Plots wierp er iemand overLeye den klingklang uit. Hij verkende de stem niet. Misschien was het Guide Keukelaere. 't Speerste door den