WIND OP DF, MOLENS.

de vrouw, was een der schoone meiskes van het dorp geweest. Een wolk van vrijers had gedraaid rond dat hart gezond als een mosroos, en ten slotte was 't de schrijnwerker geweest die heur had geplukt.

Dries stompte de sneeuw van zijn zolen aan den stroobussel, die vóór de deur lag. En jongen van acht jaar, met een snottebel aan den neus, zat zijn huiswerk te maken onder de lamp.

— Hela! Rieta, sprak hij, 'k heb gepeinsd dat de kleine dat wel zou mogen.

Hij trok het pakske uit zijn zak. 't Kind, in zijn vreugde, dorst niets te zeggen en dierf ook aan de lekkere rondekens niet bijten.

— 'k Was ook gekomen om met den schrijnwerker te spreken, zei Dries daarop geheimzinnig.

Hij trok naar 't werkhuis. Schavelingen krulden er onder de schafplank in een gouden laag van zagemeel dat den vloer malsch maakte, 't Rook er goed naar politoer en naar de ziel van ouden eik in de warmte van het stoveken, onder het breede, glazen raam. De schrijnwerker deed het fijne werk van 't dorp. Als hij met de punten van zijn passer zijn maten had gesteld, moest niemand er nog iets op zeggen. Jozef, de knecht, deed het grove werk.

Boorlut hief 't hoofd ten halven op, ging voort met groeven te trekken in een bedpaneel, 't Paneel was gezaagd uit helder noorsch hout, met een spel van aders rond het merg der weren.

— 't Is voor den jongen uit den molen, die op Dertienavond trouwt, sprak hij.

Dries bekeek aandachtig de aders van het hout, want hij had altijd goesting gehad in de schrijnwerkerij. Hij peinsde: Boorlut is een artist op zijn manier, precies lijk Kokx. Hij vond zoo seffens de woorden niet voor het ding, dat hij zeggen moest. Hij floot tusschen zijn tanden een Heken van Maris. Hij liep eens tot aan de deur, keerde op zijn stappen terug. En ten slotte met een nederigen glimlach sprak hij:

— Zie eens wat gedacht ik tegenwoordig heb! 'k Zou iv 7 5