WIND OP DE MOLENS.

geerne een bruidsbed kunnen maken lijk gij, Zeune Boorlut. Peinst ge dat een man van mijnen leeftijd nog kan beginnen werken in uwen stiel?

Boorlut op zijne beurt schuifelde tusschen de tanden, 't Leek toen of de ziel van een vogelken ontwaakte uit de vezels van een boom. Iedereen wist dat de schrijnwerker acht keeren zijn tong ronddraaide vóór hij sprak. Men hoorde op het scheel van de stoof de blaaskens van den lijmpot openbersten. De schaaf van Jozef, voortgeduwd met twee handen, raspte met een scherpen, aamborstigen reutel. Schrew! schrew! Guide Keukelaere was het die die kleine geruchtjes goed kon nadoen!

Boorlut blies plots met dikgezwollen wangen op het hout. Fijn stof vloog op. Vervolgens, zonder het hoofd op te heffen, sprak hij:

— Het bed, Dries Abeels, was reeds in het hout van den boom, vóór dat de houtkapper kwam die hem neersloeg.

En hij begon opnieuw te fluiten.

Dries bleef een beetje staan napeinzen en hij streelde zijn kin. Als hij een pijp smoorde kwamen de gedachten aangekolkt met den rook; maar in het werkhuis van Boorlut, dorst er niemand eentje aansteken uit schrik voor de schavelingen. Ten laatste stak hij een vinger omhoog en de vinger bleef in de lucht, zooals dien der apostelen luisterend naar 't verkondigen van de Waarheid.

— Zeune, sprak hij ernstig, als ge wilt zeggen, dat deze onbekwaam is voor 't werk die niet van allen tijd het werken in de handen heeft gehad, lijk de beddekoets in het hout van den boom was, dan geloof ik dat het in 't algemeen wel zoo vergaat. Nochtans mag men altijd hoopen, nietwaar? Men moet hoopen tot het laatste toe, zooals de wever zei.

— Daar zullen ze goed in zijn, sprak hij, wijzende naar het bed.

Hij lachte in zijn klein baardje, dat gekruld was als de schavelingen.

— Ja, antwoordde Dries met trage en plechtige woorden, daarin zullen ze hunnen gelukkigen slaap van jong