DE DROOM EN HET LEVEN.

al kwam die regen. .. . maar morgen zou 't misschien niét

regenen je zei laatst: we doen dezen dag over, we

houden iets te goed.

Hij keek in voorbije dagen. Ja, wel lang leek dat, nu zijn ziekte er tusschen gekomen was. Maar hij zag hen beiden toch weer gaan langs de bebloemde wegen van het verre land buiten deze stad — met een treintje — ze waren als ondeugende kinderen weggevlogen — en ze hadden door een onbekend dorp en door gehuchten gedwaald, als vrije vogels, tot die vreeselijke regenbui en dat onweer hen ergens binnengedreven hadden. En later lag buiten alles verflenst en doordrenkt van 't nat. Ze waren weer naar huis gegaan, wéér met dat kleine treintje. En nu — nu wilde zij dat óverdoen, morgen, op een dag in de week; kón ze dan? — hij zou wel eenige uren boschen veldlucht willen ademen voor hij de straten van z'n geboortestad zou betreden. En dan met haar! Hadden ze

mekaar niet iets iets groots en diep-teeders te zeggen

nu. . . . nu hij weer gezond was en met moed het leven opnieuw inging? In deze ziekteweken was het immers klaar in hem geworden, in deze weken nu hij haar zorg, haar angst, nu hij haar anders wel gesloten ziel zoo open had gezien, om hem. Zij was het, het kon nu niet anders meer. Want al wat vóór haar was geweest, lag immers nu als

met zachte hand toegedekt. Voor hij ziek werd toch

ook al al schreinde het soms nog wel eens wat na.

Eens had hij gedacht dat het lang, heel lang zou duren. Zelfs toen hij op dien avond dat portret verbrandde toen was dat toch meer uit leed en verbittering geweest dan met kloeke overtuiging, dat hij nu inzag. Een eerste bedrog weegt met looden zwaarte. Maar nu was dat voorbijgegaan in den tijd, een scherpe plek nog wel in de herinnering latend, maar ook nu wegend als iets waardoor men geleerd heeft, dat ouder deed worden, rijper, dat sneller deed zien nu, dat menschenkennis gaf. Levenskennis, ja — hij bezat die nu wat de vrouwen betrof. Jong nog hij? Ja, jong, want met de kennis, een slag die het hart treft, snellen de jaren niet voort. Hij had gedroomd — den eersten keer — dacht