HET GYMNASIUM.

kinderen op den draaimolen en de rutschbaan achter het hotel.

Daar rijden ze den ingang van 't buiten voorbij. Ze gaan er niet in want het inrijhek zit dicht. Kolossaal, wat een hek, met die geweldige ijzeren staven en de groote marmeren potten aan weerszijden. De naam van het landgoed staat op het hek; ā€˛Westhoeve" heet het.

Plotseling is het geratel over de straatsteenen uit en geluidloos rolt het rijtuig langs een rijweg de oprijlaan in. De vijver met het eilandje; de stallen; een vervaarlijk geblaf: de hond, gelukkig aan een ketting voor zijn hok; gesnater en getoeter van uit elkaar stuivende vogels; daar rijden ze tusschen twee steenen leeuwen de grachtbrug over; daar laadt men hen uit op het bordes voor het hooge, holle huis.

Een vreemde wereld voor Willem. Een onbegrijpelijkmooie, onwerkelijke wereld. Geuren, die hem bedwelmen: dennen- en eikengeur buiten en de muffe, zoetelijke lucht binnen in het oude gebouw. Het aroma van teer en hooi en mest bij de stallen en de uitwaseming van paarden en leeren tuig. Geluiden die hem betooveren: het gefluit van den wielewaal en 't geschreeuw van de pauw en de uitbarstingen van den kalkoenschen haan. En daarbinnen het spel van de staanklok en de holle voetstappen in de hal en de holle stemmen in heel het huis en beneden, heel vreemd en ver onder den grond, het gekir van de duif in de keuken. En 't verrukkend gezicht op die bosschen en boomen, met voor uit de vensters alleen een breede verlatenheid van wei en water, waarachter, als horizon, de kriebelige straatweg. Met den verrekijker kun je dien dichtbij halen, en dan zie je, als Chineesche schimmen, mannetjes en paarden en wagens tusschen de boomen zich voortbewegen.

Als de kinderen zich te buiten hebben gegaan aan al de merkwaardige gerechten, die Oom's huishoudster opdient: gebraad van eigen vee; groenten uit eigen tuin; ooft uit eigen kassen; meloenen, druiven, perziken, die de tuinman zelf brengt; eigen gemaakte wijn van appels en